NL FR EN
www.belgium.be

Theorie van de norm en democratisch bestuur

Onderzoeksproject P5/23 (Onderzoeksactie P5)

Personen :

Beschrijving :

De algemene doelstelling van het onderzoek dat voorgesteld werd voor deze IUAP V bestaat erin de theoretische resultaten die ontwikkeld werden in het kader van de IUAP IV toe te passen op bestuursproblemen van verscheiden aard, en dit zowel op het vlak van de handelingstheorie als op het vlak van de contextuele proceduralisatie van het recht (zie het eindrapport van de IUAP IV, Theorie van de norm en democratische regulering, Louvain-la-neuve, 2001). Om deze doelstelling te bereiken zal het onderzoek ontvouwd worden op drie samenhangende gebieden. We streven ernaar om, doorheen deze drie gebieden,

1. de hedendaagse debatten over bestuurstheorie te herinterpreteren vanuit het perspectief dat ontwikkeld werd binnen de IUAP IV (namelijk dat van een contextuele proceduralisatie),

2. de theoretische reconstructie van de reflexieve gebreken die de pragmatische vooronderstellingen van hedendaagse bestuurstheorieën vertonen, voort te zetten,

3. verschillende specifieke toepassingsgebieden te ontwikkelen zodat het praktisch voordeel en de prescriptieve kracht van onze theoretische hypothese geëvalueerd kunnen worden.

De organisatorische logica die aan de onderscheiding van deze drie gebieden voorafgaat, is essentieel. Zij leidt immers zowel de interne organisatie van elk van deze drie gebieden, als de structuur van het netwerk. Het gaat hier om een reflexieve logica. Zij bestaat erin (a) te vertrekken vanuit de analyse van de gebreken van de bestaande bestuursmechanismen om (b) vervolgens de verschillende manieren die tegenwoordig voorgesteld worden om daaraan te beantwoorden, te onderzoeken en (c) te pogen verder te gaan dan deze manieren door voorstellen uit te werken die geschikt zijn om te beantwoorden aan de gebreken van de bestaande oplossingsschema’s. Deze onderzoekslogica gaat er dus vanuit dat de ontwikkeling van normatieve praktijken altijd reeds een zekere evaluatie van haar eigen limieten inhoudt, en evenzeer verschillende pogingen inhoudt om vormen van voorwaardelijkheid uit te werken in staat om aan deze limieten tegemoet te komen. Niettemin, wat het meest ontbreekt is net het in vraag stellen van de oordeelsmechanismen die in stelling gebracht worden om deze aanpassingen te coördineren.

De drie onderzoeksgebieden zijn volgens deze logica georganiseerd.

1. De bestuurstheorie vormt het brandpunt waarin de debatten gereconstrueerd worden die betrekking hebben op de gebreken van de theorieën die tegenwoordig beschikbaar zijn, en op de antwoorden daarop die tegenwoordig voorgesteld worden.

2. De pragmatische theorie van praktische oordelen wil de vooronderstellingen (of de gebreken inzake reflectie) van de gebruikelijke antwoorden verduidelijken, dankzij de constructie van een ander reflexief schema ( "inferentiële reflexiviteit"). Als synthese van deze dubbele voorgrond zal een antwoord op de gebreken van onze bestuursinrichtingen geconstrueerd worden dat de eisen van dit reflexieve schema samenbrengt.

3. De empirische onderzoeksvelden vormen het evaluatiemoment voor het voordeel dat het op punt gestelde reflexieve schema in de praktijk kan bieden. De empirische voorstellen die volgen uit het reflexieve onderzoeksschema zullen "inferentieel" genoemd worden in de mate ze in staat zijn de reflexiviteit te vergroten van de actoren en van de bestuursinrichtingen die deze voorstellen inroepen dankzij bepaalde "reflexieve aansporingen". Zulke voorstellen zullen uitgewerkt worden enerzijds in het verlengde van neo-institutionele perspectieven in het recht en in "corporate governance", en anderzijds binnen het specifieke domein van de internationale onderhandelingen over biodiversiteit en duurzame ontwikkeling.