Onderzoeksproject P7/01 (Onderzoeksactie P7)
Onderzoeksdomein
Het genrebegrip is een van de oudste, meest gereputeerde en meest fundamentele categorieën van de literatuur en de literatuurstudie. Literaire genres zijn alomtegenwoordig; men treft ze zowel aan in fictie als in non-fictie, zowel in het highbrow- als in het lowbrow-segment van de cultuur, zowel bij vernieuwende als bij traditionele teksten, zowel bij gedrukte literatuur als bij literatuur die op andere manieren wordt gerealiseerd of opgevoerd. Er bestaan bijgevolg talloze publicaties die de notie van het genre algemeen of meer concreet bestuderen en trachten te conceptualiseren. Van oudsher heeft men daarbij vooral oog gehad voor genretaxonomieën en voor de wezensomschrijving van genres. Sommigen beschouwen genres als specifieke vormen van menselijk spreken waarvan de essentiële kenmerken kunnen worden vastgelegd, terwijl anderen er juist van uitgaan dat genres slechts kunnen worden beschreven vanuit een functionalistisch (en dus relativistisch en niet-essentialistisch) perspectief. Meer recent heeft de digitale revolutie geleid tot fundamentele veranderingen in de literatuur en tot een groeiend bewustzijn van het belang van de specifieke ‘mediatiseringen’ en de materiële verschijningsvormen van literatuur. Dergelijke ontwikkelingen dwingen onderzoekers om de ‘theorie’ en de ‘praktijk’ van het genre radicaal te herdenken, en om de notie van het genre nadrukkelijker te analyseren binnen het meer dynamische kader van het ‘generische’.
Doelstellingen en onderzoeksvragen
Het voorgestelde onderzoek positioneert zich in de voorhoede van die recente ontwikkelingen in de genretheorie. Het project -- op basis van materiële, contextuele en historische aspecten van de literatuur van de laat-negentiende, twintigste en eenentwintigste eeuw -- een reeks van nieuwe vragen aan de orde met betrekking tot de verhouding tussen genrevorming en veranderingen op mediatechnologisch vlak:
1) Hoe wijzigen genres door het verschijnen van nieuwe-mediatechnologieën en, omgekeerd, op welke manier dragen nieuwe-mediatechnologieën bij tot het ontstaan van nieuwe genres?
2) Welke rol speelt literatuur bij de institutionalisering van die nieuwe-mediatechnologieën (die vaak slechts ‘overleven’ als ze erin slagen nieuwe en specifieke inhouden tot stand te brengen)?
3) Welke repercussies heeft deze nieuwe benadering van genres voor onze ideeën over literatuur en, belangrijker, voor de uiteenlopende manieren waarop we met literatuur omgaan (schrijven, lezen, uitgeven, becommentariëren, etc.)? Wat zijn de gevolgen voor de sleutelaspecten van de literaire ervaring, zoals bijvoorbeeld de notie ‘fictie’?
4) Wat is het statuut van een notie als literair genre binnen die praktijken, die sterk worden gevormd en beïnvloed door veranderingen op het vlak van media?
5) Hoe kunnen we het traditionele genreconcept nieuw leven inblazen, niet zozeer als een set van formele en thematische voorschriften, maar als een culturele praktijk die gekenmerkt wordt door de nieuwe relaties tussen productie en receptie in een mediacontext die in het teken staat van een onmiskenbare hybriditeit. De verschuiving van de notie ‘genre’ (als een statisch taxonomisch principe) naar het principe van het ‘generische’ is in dit licht cruciaal.
Meer in het algemeen focust het voorgestelde onderzoek op drie types van vragen:
1) genre en verandering: de studie van het principe van genretransformaties;
2) genre en literatuur: de studie van de grenzen van de literatuur (het documentaire versus het literaire, het fictionele versus het niet-fictionele, het echte versus het onechte, het ongemedieerde versus het gemedieerde, het gedrukte versus het ongedrukte woord) en de impact daarvan op genrekenmerken, genresystemen, genretheorieën;
3) genre en maatschappij: de studie van de culturele en sociale impact van de transformaties (auteurs- en lezerstheorieën, de literaire gemeenschap, literatuuronderwijs, waardesystemen, feedback op het medium, grensvervaging tussen tekst en context, werk en niet-werk)
Corpus
In de lijn van eerder onderzoek door de betreffende groepen wordt deze algemene problematiek beantwoord via de gedetailleerde analyse van specifieke genres die zijn ontstaan of radicale veranderingen hebben ondergaan in de loop van de twintigste eeuw, vanaf de opkomst van de geluidtechnologie aan het eind van de negentiende eeuw tot de digitale revolutie, die begon tijdens de jaren tachtig van de twintigste eeuw en voortduurt tot vandaag. De gekozen genres en media zijn representatief voor de belangrijkste ontwikkelingen die zich hebben voorgedaan in het literaire veld vanaf the einde van de negentiende eeuw, een periode waarin nieuwe stappen zijn gezet op het vlak van de technologische reproduceerbaarheid van spraak en tekst. De diverse deelprojecten behandelen verschillende domeinen van de intermediale genretransformaties, waaronder het domein van het auditieve en dat van het visuele (zowel bewegend als stilstaand) beeld.
Methodologie
Het onderzoek wordt interdisciplinair opgezet en beroept zich nadrukkelijk op de complementaire expertise en competenties van de Belgische en buitenlandse partners. Methodologisch worden twee approaches met elkaar gecombineerd, zowel in de afzonderlijke bijdragen van de partners als in de gezamenlijke reflectie op media en literatuur.
De eerste as is objectgeoriënteerd en focust op verschillende types van case studies: 1) specifiek moderne genres zoals bijvoorbeeld het literaire interview, het postdramatische theater, de publieke literaire lezing; 2) algemene kwesties die een rol spelen in een hele reeks eigentijdse genres (waaronder het kritische gebruik van fictionaliteit, de techniek van de loop in tegenstelling tot de klassieke lineariteit en traditionele closures, en het vervagen van de grenzen tussen auteur en publiek). Gemeenschappelijk aan deze kwesties is hun complexe en hybride mediastructuur: literatuur wordt niet langer gelijkgesteld met de cultuur van het gedrukte woord, maar bestaat ook uit andere media (auditief of visueel). Een dergelijke hybriditeit leidt tot ingrijpende veranderingen in de manier waarop literatuur wordt geproduceerd, geëvalueerd, opgeslagen, gedistribueerd en ervaren.
De tweede as is theoriegeoriënteerd en herdefinieert de studie van genres en media in sociale termen: nieuwe vormen van productie en receptie van literatuur genereren nieuwe ervaringen van fictie, nieuwe processen van literaire gemeenschapsvorming, nieuwe vormen van institutionalisering en nieuwe verwachtingen rond auteurschap. Een dergelijk perspectief leidt tot een beter inzicht in de transformaties binnen de moderne en hedendaagse literatuur, opgevat als een geheel van tekstuele en sociale praktijken.
De combinatie van deze twee assen biedt de garantie op een methodologie die aangepast is om de gestelde onderzoeksvragen te beantwoorden en de onderzoeksdoelstellingen te realiseren. Algemeen wordt gebruik gemaakt van de volgende methodologieën:
1) descriptief historisch onderzoek: veel van de genres die we bespreken, zijn in de gangbare genretheorieën ondervertegenwoordigd. De literaire posture en de rite zijn belangrijke concepten om de interacties tussen auteurs en lezers te beschrijven.
2) semiotische en retorische analyse: op dit vlak is een belangrijke rol weggelegd voor noties als genreherkenning en genrecompetentie. Deze benadering herinterpreteert genretheorie in termen van de ruimere categorie van het ‘generische’, wat een minder taxonomische en een meer pragmatische studie van genrekenmerken en genresystemen toelaat
3) intermediale / performatieve analyse: door de multimodale, contextuele en dynamische aspecten van het genre te beklemtonen, komt de wisselwerking tussen literatuur en de sociale context op het voorplan en wordt ook een opening gecreëerd naar onderzoeksdomeinen als de iconografie van de schrijver.