Onderzoeksproject SO/04/067 (Onderzoeksactie SO)
Met de grotere prioriteit voor arbeidsparticipatie komt er wetenschappelijk en beleidsmatig méér aandacht voor een dynamische kijk op levensloopbanen en arbeidsmarkttransities. Het denken in termen van levensloopbanen krijgt vandaag veel aandacht in het model van de ‘transitionele arbeidsmarkt ‘ (Schmid 2000; SER 2001; van den Heuvel, Holderbeke en Wielers 2001). Loopbanen en inzetbaarheid (employability) worden meer bekeken vanuit een grondig gewijzigde arbeidsmarkt- en gezinscontext. Zo zorgde de vervrouwelijking van de arbeidsmarkt en de vervroegde uittrede van ouderen tot het fenomeen van de ‘samengedrukte’ loopbaan. Tweeverdieners werken zeer hard over een relatief beperkte periode van de levenscyclus, terwijl ouderen onder invloed van reorganisaties uitgeblust vervroegd uittreden. Het tweeverdienersschap leidt tot een combinatieprobleem tussen gezin en arbeid (met meer deeltijd arbeid en niet-arbeidsparticipatie voor vrouwen), terwijl mannen nog vooral volgens het standaard voltijdse werknemersmodel werken (Rubery 1999; Schippers 2001, OECD 2001a). Door de problematische combinatie tussen gezin en arbeid worden uitkeringen (in België werkloosheidsuitkeringen, in Nederland bv. arbeidsongeschiktheidsuitkeringen) ook deels oneigenlijk gebruikt als zorguitkeringen (De Lathouwer en Bogaerts, 2003)
Een cruciale vraag bij het stimuleren van loopbaanmobiliteit is de vraag naar opwaartse versus neerwaartse mobiliteit. In welke mate gaan personen erop vooruit of erop achteruit door te bewegen tussen verschillende arbeidsmarktposities (gegeven ook de sociale bescherming van bepaalde posities). Bijvoorbeeld kan flexibilisering van arbeid meer (tijdelijke) instapbanen creëren, maar voor zwakke groepen (bv. langdurig werklozen, vrouwen, lage scholing) betekent laag betaald werk misschien niet steeds een vooruitgang. Werklozen gaan er gezien de werkloosheidsval niet steeds op vooruit wanneer ze laagbetaald werk aanvaarden (De Lathouwer 2001, OECD 1998). En sommige financieel aantrekkelijke statuten zoals brugpensioenen kunnen mensen stimuleren om uit te treden, omdat aan deze transities minder financiële risico’s zijn verbonden. Tijdelijke banen kunnen een springplank zijn naar meer duurzaam werk, maar zwakke groepen dreigen zich te bewegen tussen onzeker laagbetaald werk, werkloosheid en inactiviteit (OECD 1996, de Beer 2001, Delsen 1997).
Voor België is zo goed als geen empirische kennis aanwezig over de dynamiek van loopbanen. Dit is een grote lacune zowel vanuit wetenschappelijk als vanuit beleidsstandpunt. Dit project beoogt voor België arbeidsmarkttransities in kaart te brengen, met bijzondere aandacht voor opwaartse versus neerwaartse mobiliteit en voor de gender- en de leeftijdsdimensie. Hiervoor wordt een administratief longitudinaal panel opgezet gebruik makend van de data uit de datawarehouse (DwH) van de Kruispuntbank van de Sociale zekerheid (KSZ). De analyses laten toe om een inzicht te verwerven in de aard, de frequentie, de persoonskenmerken en baankenmerken van arbeidsmarkttransities. De analyses zullen het mogelijk maken om het recente instrument van de datawarehouse te valoriseren en aan te vullen in functie van loopbaanonderzoek.