NL FR EN
www.belgium.be

Een analyse van de relatie tussen burgerparticipatie, overheidsbeleid en tevredenheid (ARBOT)

Belspo Science Certified Quality

Onderzoeksproject TA/00/07 (Onderzoeksactie TA)

Personen :

Beschrijving :

Het onderzoek vertrekt vanuit recente bevindingen en de bredere internationale literatuur omtrent sociaal kapitaal om drie onderzoeksvragen te beantwoorden:

-Wat is het verband tussen de ‘objectieve’ kwaliteit van het overheidsbeleid en de ‘subjectieve’ tevredenheid van de burgers hiermee?
-Wat is het effect van de (politieke) participatie van de burgers op het beleid en hun evaluatie ervan?
-Wat verklaart de ongelijke participatie van burgers?

In de eerste plaats willen de onderzoekers dus het verband nagaan tussen de ‘objectieve’ kwaliteit van het beleid en de ‘subjectieve’ tevredenheid van de burgers. De ‘subjectieve’ tevredenheid van de burger met het beleid kan uiteraard (enkel) worden gemeten aan de hand van enquêtes. Om de ‘objectieve’ kwaliteit van het beleid te meten, steunen de onderzoekers op de waarneembare resultaten van concrete beleidsmaatregelen zoals het snel en vakkundig invoeren en up-to-date houden van e-governance of het voeren van een kosten-efficiënt beleid (d.w.z. zo laag mogelijke uitgaven voor een zo hoog mogelijke output). In de eerste fase van het onderzoek wordt nagegaan of efficiënte en effectieve besturen ook als dusdanig door de burgers worden gepercipieerd. Het vermoeden is dus dat de burgers erin slagen de kwaliteit van het beleid correct in te schatten. Dit blijkt ook uit eerder onderzoek op individueel niveau dat aangetoond heeft dat inwoners van de drie grootste Vlaamse steden (Antwerpen, Gent en Brugge) het beleid beoordelen om wat het (niet) is.

Daartegenover staat dat het voor burgers vaak niet evident is om informatie te krijgen over de ‘objectieve’ kwaliteit van het overheidsbeleid en het bijgevolg niet voor de hand ligt de kwaliteit van het beleid correct in te schatten. Zo kan iedereen zich wel een beeld vormen over de kwaliteit van de (gemeente-)wegen, maar dit is minder voor de hand liggend voor bijvoorbeeld de algemene financiële positie van de lokale overheid. Er kan bijgevolg dus discrepantie ontstaan tussen de ‘objectieve’ kwaliteit van het beleid en de ‘subjectieve’ tevredenheid van de burgers. Enerzijds kan de burger tevredenheid vertonen over een objectief ‘slecht’ beleid. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als gevolg van onvolledige (of zelfs foutieve) informatie. Anderzijds kan de discrepantie er op wijzen dat burgers niet tevreden zijn met het volgens objectieve maatstaven efficiënt gevoerde beleid. Dit kan onder meer het gevolg zijn van het falen van de overheid in het communiceren van haar verwezenlijkingen naar de bevolking of door het opzetten van beleidsinitiatieven die de burgers niet belangrijk vinden.

In de tweede fase van het onderzoek zal er aandacht gaan naar het effect van de (politieke) participatie van de burgers – of, meer algemeen, het aanwezige sociaal kapitaal – op het beleid en hun evaluatie van dat beleid. Internationaal onderzoek heeft immers aangetoond dat participatie door de burgers positief gerelateerd is aan zowel de ‘objectieve’ kwaliteit van het beleid als de ‘subjectieve’ tevredenheid ermee. Het eerste – een verhoging van de kwaliteit van het beleid als gevolg van burgerschapsparticipatie – kan worden verwacht wanneer de beleidsvoerders hun prestaties aanpassen onder druk van de publieke opinie. In de literatuur wordt dit effect verklaard doordat participerende burgers kritischer, mondiger en beter geïnformeerd zijn en bijgevolg actiever zijn in het ‘eisen’ van een goed beleid. Het tweede – sociaal kapitaal leidt tot een hogere gepercipieerde kwaliteit – kan worden veroorzaakt doordat actieve burgers in het algemeen positiever ingesteld zijn en daardoor het beleid positiever evalueren. Gerelateerd aan de resultaten van het eerste onderzoeksluik kan deze tweede onderzoeksfase ons een antwoord bieden op de vraag of het beleid verbetert wanneer het sociaal kapitaal in de bevolking toeneemt, of enkel de perceptie ervan rooskleuriger wordt.

Bij deze onderzoeksvraag moet er ook rekening gehouden worden met de verstrengeling van de overheid en het middenveld. Verschillende organisaties zijn immers betrokken bij de uitvoering van het gemeentelijk beleid en zullen pogingen ondernemen om het beleid te beïnvloeden. De problemen die ze ervaren, zullen ze proberen onder de aandacht van de politieke actoren te brengen. Op die manier zoeken ze toegang tot het politieke systeem. Organisaties krijgen makkelijker toegang tot het politieke systeem dan individuele burgers, waardoor een mobilisation of bias ontstaat. De belangen van de georganiseerden worden dus beter gehoord dan de belangen van diegenen die zich niet hebben georganiseerd. In lijn met de onderzoekshypothese betekent dit dat georganiseerde leden meer tevreden zullen zijn over het beleid, net omdat in dit beleid meer aandacht is voor hun ideeën en participerende burgers op die manier het beleid gaan beïnvloeden. Merk wel op dat wat goed is voor de ene organisatie, dat niet noodzakelijk is voor de andere. Dus terwijl de leden van een bepaalde groep tevreden zijn, zijn die van een andere groep dat misschien net niet. Een uitgebreid organisatienetwerk kan dus positief (door de hogere druk op beleidsvoerders) of negatief (door de tegenstellingen in de doelstellingen van verschillende groepen) werken op het beleid en de evaluatie ervan. Daar komt nog bij dat mensen die proberen invloed te hebben op het bestuur van hun gemeente, zich gefrustreerd kunnen voelen als zij niet slagen in hun opzet. Iemand die in een adviesraad zit, kan bijvoorbeeld teleurgesteld zijn in het lokale bestuur als hij/zij merkt dat zijn/haar inbreng wordt genegeerd. Deze nuanceringen maken dat het veronderstelde positieve verband tussen maatschappelijke participatie en tevredenheid over het beleid geen evidentie is.

Het aanwezige sociaal kapitaal is evenwel niet gelijk verspreid over de Belgische gemeenten. Verschillende maatschappelijke omgevingen bieden immers beperkingen of mogelijkheden voor het ontwikkelen van netwerken, banden van solidariteit en wederzijds vertrouwen. Dit blijkt onder meer uit de variantie in de opkomst tijdens verkiezingen of het verschil in het aantal verenigingen dat een gemeente telt. In de literatuur is bijvoorbeeld reeds aangehaald dat de heterogeniteit van de bevolking (op het gebied van inkomen, ras, cultuur, nationaliteit,…) een belangrijke invloed kan hebben op de ontwikkeling van sociaal kapitaal. De participatie van de burgers aan het maatschappelijk middenveld wordt ook bepaald door het sociaal-economische profiel van de burger. Zo participeren hoger opgeleiden door de band genomen meer aan het verenigingsleven dan lager opgeleiden. Verklaringen zoeken voor de ongelijke participatie en de spreiding van sociaal kapitaal vormt het derde onderdeel.

Aangezien de beschikbare surveygegevens zich op het lokale niveau richten, zullen de analyses vooral ingaan op de kwaliteit van en de tevredenheid met het lokale beleid in België. Doordat de kloof tussen de burger en de politiek hier het kleinst is, is dit lokale niveau een interessant onderzoeksniveau voor deze studie. Bovendien zijn het merendeel van de internationale wetenschappelijke analyses over sociaal kapitaal gericht op verschillen tussen landen of regio’s binnen landen. Lagere niveaus van aggregatie zoals de gemeenten werden bijgevolg grotendeels links gelaten.

Het beantwoorden van onze drie centrale onderzoeksvragen zal voornamelijk gebeuren aan de hand van kwantitatieve analyses. We maken hiervoor gebruik van data uit bestaande onderzoeken en gegevensbestanden die in het kader van eerder onderzoek in de departementen die in het project betrokken zijn.

Documentatie :

Democratie en de kloof tussen discours en praktijk. Burgerparticipatie, overheidsbeleid en tevredenheid op het lokale niveau (ARBOT) : eindrapport  De Koster, Katrien - Kampen, Jarl - Caluwaerts, Didier ... et al  Brussel: Federaal Wetenschapsbeleid, 2010 (SP2195)
[Om te downloaden