NL FR EN
www.belgium.be

Strategische Beleidssteun voor post-conflict reconstructie in D.R. Congo (RDCO)

Onderzoeksproject TA/00/16 (Onderzoeksactie TA)

Personen :

Beschrijving :

Dit project bestudeert het belang van internationale hulp in het herstellen van effectieve publieke dienstverlening in de Democratische Republiek van Congo.

Tegen het einde van de jaren ’90 formuleerden de belangrijkste actoren van de zogenaamde Internationale Gemeenschap het ‘Nieuwe Hulp Paradigma’. Alhoewel het debat tussen deze actoren niet volledig is gesloten is er een internationale consensus ontstaan die gebaseerd is op de zogenaamde ‘Millenium Development Goals’ die moeten bereikt zijn tegen 2015, en een politieke dialoog gebaseerd op specifieke institutionele zwakheden: de focus ligt hierbij op de reïntegratie van bestuursstructuren op nationaal niveau teneinde de ‘ownership’ van internationale ontwikkelingshulp te verhogen. In het geval van Congo is dit paradigma reeds van toepassing omwille van hoofdzakelijk politiek-militaire redenen. Na de recente presidentiële en algemene verkiezingen ziet de Internationale Gemeenschap post-conflict reconstructie in de DRC als een belangrijke strategische doelstelling om de ganse Centraal Afrikaanse regio te stabiliseren. Het vredesakkoord van Sun City (2002) betekende het begin van een groeiende stroom van fondsen naar het land, om het proces van politieke democratisering, militaire demobilisatie of socio-economisch herstel verder te ondersteunen.

Dit onderzoeksproject wil vooral bestuderen hoe deze nieuwe situatie wordt gereflecteerd in de alledaagse realiteit. De laatste decennia is de staat opgehouden bepaalde basisfuncties te verlenen en hebben mensen bepaalde arrangementen in leven geroepen met, rond en tegen bepaalde lokale instituties van publieke dienstverlening. Per hypothese zijn deze arrangementen specifiek aan bepaalde locaties, reflecteren ze de bestaande configuraties van lokale staatsactoren, lokale actoren uit de civiele maatschappij en andere initiatieven van de lokale bevolking. De huidige situatie moet daarom gezien worden als een nieuwe fase in een nog onafgewerkt, fragiel en omkeerbaar proces van staatsformatie. De capaciteit van de lokale staatsvertegenwoordigers hangt dus grotendeels af van de mate in dewelke ze ‘passen’ in deze lokale machtsconstellaties. Het resultaat hiervan is dat, terwijl het ‘Nieuwe Hulp Paradigma’ de donorgemeenschap ertoe aanzet om (opnieuw) met staatsactoren en private en non-gouvernmentele organisaties te onderhandelen; dit een andere realiteit op intern niveau maskeert: namelijk dat deze officiële ontwikkelingsactoren een zeer fragiele positie hebben ten opzichte van lokale belangengroepen – die zelf deels ontstaan zijn als antwoord op een diepe en voortdurende crisissituatie. De manier waarop de hulpstroom geabsorbeerd en vertaald wordt in verantwoordelijke publieke diensten zal dus grotendeels afhangen van de bestaande lokale machtsconfiguratie en/of de manier waarop deze configuratie opnieuw wordt heronderhandeld.

Een belangrijke vraag is dan ook of het mogelijk is om duurzame ontwikkeling te ‘kopen’ met donorgeld in het geval van Congo. Eerdere ervaringen tonen aan dat er geen ondubbelzinnige antwoord is op deze vraag: De rol die gespeeld wordt door de internationale gemeenschap ten opzichte van staten in crisis of ten opzichte van staten die uit een oorlogssituatie komen hangt grotendeels af van de manier waarop ontwikkelingsagentschappen inspelen op de lokale institutionele configuratie. Hiervoor zijn dan ook geen pasklare antwoorden klaar. Wat wel gesteld kan worden is dat de manier waarop ontwikkelingsinitiatieven lokaal vorm krijgen een cruciale determinant is voor succes.

In dit onderzoek willen we bestuderen op welke manier de recente heropleving van hulp naar Congo en naar de Congolese staat wordt ‘vertaald’ in veranderende institutionele praktijken. Hierbij steunen we op andere recente Afrikaanse ervaringen van de hulpindustrie, waardoor we Congo inbedden in een bredere literatuur over het onderwerp, maar de case beperken tot Congo zelf. De relevantie van Congo-Kinshasa als gevallenstudie ligt in het belang van het vredes- en democratiseringsproces voor het land zelf en Centraal Afrika in het algemeen, en de rol van België in dit proces.

Dit project stelt voor om deze onderwerpen te analyseren door een vergelijkende gevallenstudie analyse. Dit laat ons toe om locaties op een verschillende afstand van het politieke centrum te vergelijken (urbane en peri-urbane gemeenschappen bij Kinshasa en de vroegere economische hoofdstad van Lubumbashi). Het onderzoeksteam is samengesteld uit specialisten van Belgische en Congolese universiteiten en uit specialisten van het Afrika museum (België) en Lasdel (een Afrikaans wetenschappelijk onderzoekscentrum in Niamey dat nauw betrokken is bij Europees-Afrikaanse socio-anthropologische onderzoeksnetwerken). De betrokkenheid van Lasdel onderzoekers, met internationaal erkende ervaring in het onderzoek naar de verlening van publieke diensten in West Afrika in een context van decentralisering, staat garant voor een sterke methodologische ondersteuning en zorgt ervoor dat de gevallenstudie deel wordt van een breder geheel van gelijkaardige Afrikaanse studies. In deze gevallenstudie analyse ligt de focus specifiek op de sectoren van opleiding en het management van natuurlijke grondstoffen, en dit in tenminste twee onderzoekslocaties per sector. Een belangrijke toegevoegde waarde van een dergelijke onderzoeksopzet is dat kwantitatieve en kwalitatieve data gecombineerd worden. De samenstelling van het team (economisten, sociologen en antropologen) laat een dergelijk project ook toe.

Hoofddoelstelling van dit project is om bi- en multilaterale donoren en andere beleidsmakers te ondersteunen in hun conceptualisering van efficiënte hulpprogramma’s in de domeinen van beheer van natuurlijke hulpbronnen en onderwijs, met name in de peri-urbane gebieden van een aantal grote steden in Congo-Kinshasa.

Hiertoe willen we in de eerste plaats via (her)analyse van secundaire literatuur, bestaande data-banken maar ook nieuw, kwalitatief onderzoek, inzicht verwerven in de bestaande institutionele arrangementen rond het beheer van natuurlijke hulpbronnen en onderwijsinitiatieven.

Daaraan gekoppelde willen we de manier analyseren waarop donoragentschappen enerzijds en anderzijds de staatsadministratie, de civiele maatschappij en andere actoren op lokaal niveau interageren in voornoemde domeinen.
.
Een aantal uitgangspunten liggen aan dit onderzoek ten grondslag. Een eerste hypothese is dat de Kongolese staat extreem gefragmenteerd is. Lokale machtshouders hebben hierdoor een relatief hoge graad van autonomie, zelfs in de rand van de hoofdstad en andere grote steden. Deze hypothese is grotendeels beschrijvend, maar belangrijk als een empirische kritiek op het ‘methodologisch nationalisme’ die door een groot deel van de hulpliteratuur wordt gehanteerd. De hypothese gaat ook de graad van ‘fragiliteit’ van de Kongolese staat na.
Een tweede hypothese stelt dat het gefragmenteerde karakter van het land niet automatisch inhoudt dat publieke dienstverlening heeft gefaald, maar dat lokale oplossingen wel of niet gevonden kunnen zijn om bepaalde problemen van publieke dienstverlening op te lossen. Een vergelijking tussen de twee sectoren (basisonderwijs en lokaal milieubeheer) zal ons nieuwe inzichten verlenen in de rol van institutionele arrangementen of specifieke machtshebbers.
Een derde hypothese poneert dat lokale machthebbers zich kunnen afschermen van invloeden van buiten uit en hierdoor hun manoeuvreerruimte ten opzichte van deze externe actoren vergrootten. Dit element is cruciaal in het overkomen van problemen omtrent publieke dienstverlening en kan wel of niet bijdragen tot een verhoogde verantwoording (‘accountability’) ten opzichte van lokale gebruikers van deze publieke diensten.
Een laatste hypothese stelt dat de rol van internationale actoren afhangt van de manier waarop ze zich kunnen verbinden met lokale belangen.

Documentatie :

Quelle Reconstruction? Acteurs et enjeux de la reconstruction post-conflit en RDC : rapport final     Bruxelles : Politique scientifique fédérale, 2010 (SP2231)
[Om te downloaden