NL FR EN
www.belgium.be

Selfreported jeugddelinquentie in België (SRDBEL)

Belspo Science Certified Quality

Onderzoeksproject TA/00/21A (Onderzoeksactie TA)

Personen :

  • Prof. dr.  DE FRAENE Dominique - Université Libre de Bruxelles (ULB)
    Coördinator van het project
    Betoelaagde Belgische partner
    Duur: 1/12/2007-31/1/2010
  • Dr.  NAGELS Carla - Université Libre de Bruxelles (ULB)
    Betoelaagde Belgische partner
    Duur: 1/12/2007-31/1/2010
  • Dr.  CHRISTIAENS Jenneke - Vrije Universiteit Brussel (VUB)
    Betoelaagde Belgische partner
    Duur: 1/12/2007-31/1/2010

Beschrijving :

Dit project stelt de studie van jeugddelinquent gedrag in België centraal. Om dit fenomeen te kunnen onderzoeken moet men beschikken over een diverse reeks kwantitatieve (administratieve en wetenschappelijke) gegevensbronnen. De klassieke administratieve bronnen, zoals de gerechtelijke statistieken, laten niet toe om een volledig antwoord te boeden aan de wetenschappelijke vraagstellingen. Immers deze statistieken meten voornamelijk de activiteiten van de betrokken gerechtelijke actoren. De gerechtelijke statistiek meet zodoende eerder de activiteit van het parket of de jeugdrechtbank, dan het gedrag van minderjarigen. Ondermeer daarom werd halverwege de 20ste eeuw een nieuw criminologisch meetinstrument ontwikkeld: de zelfrapportage enquête of self report. De self report bevraagt een representatieve bevolkingssteekproef naar het door hen gestelde delinquent gedrag. Uiteraard wordt hierbij de anonimiteit van de respondenten gegarandeerd. De bevraging gebeurt aan de hand van een vragenlijst die in het geval van minderjarigen voornamelijk wordt afgenomentijdens de schooluren. De bedoeling van de self report methode is om een beter inzicht te verwerven in jeugddelinquent gedrag en in het bijzonder in het dark number fenomeen.

Degelijke Belgische overheidsstatistieken inzake jeugddelinquent gedrag zijn onbestaande voor de afgelopen 25 jaar. Zo bijvoorbeeld is de leeftijdsvariabele geen standaard parameter in de gepubliceerde politiestatistieken. Voor het gerechtelijke luik ontwikkelde het NICC (Nationaal instituut voor Criminologie en Criminalistiek) een aanzet tot een registratiesysteem. Dit leverde alvast voor het jaar 2005 een (eerste) nationale parketstatistiek op van de minderjarigen aangemeld bij het parket voor als misdrijf omschreven feiten.

Voor wat betreft de wetenschappelijke gegevensbronnen, stellen we in België vast dat diverse self reports werden afgenomen. Echter, deze self reports gebeurden in verspreide slagorde, weinig gesystematiseerd en lijden onder een gebrek aan representativiteit. Dit maakt dat het jeugddelinquent fenomeen niet in zijn complexiteit en variatie (territoriale) kan geanalyseerd worden. Bovendien kunnen deze gegevensbronnen ook niet in een vergelijkend Europees of internationaal perspectief geplaatst worden.

Deze lacunes zijn betreurenswaardig omdat, gezien de sterke medicalisering, het fenomeen jeugddelinquentie is uitgegroeid tot een belangrijk sociaal en politiek item. Inderdaad, in de meeste Westerse landen wordt jeugdcriminaliteit gepresenteerd als bijzonder verontrustend, getekend door een alarmerende kwantitatieve en kwalitatieve toename. Dit discours leidt tot een verkramping van de publieke opinie. Het advies van Comité économique et social européen inzake « La prévention de la délinquance juvénile, les modes de traitement de la délinquance juvénile et le rôle de la justice des mineurs dans l’Union européenne » van 15 maart 2006 stelt hierover duidelijk dat « Il est en premier lieu essentiel de disposer de données quantitatives actualisées et comparables sur l’état de la délinquance juvénile dans les vingt-cinq pays de l’UE, pour pouvoir déterminer d’une manière fiable les défis à relever, la véritable dimension du problème (…) » (Journal officiel de l’Union européenne, 2006/C 110/13).
De ontwikkeling van een wetenschappelijk meetinstrument en het systematisch verzamelen van empirische gegevens moet het mogelijk maken om diverse types van jeugddelinquent gedrag te vergelijken, hun voorkomen in diverse geografische zones vast te stellen. Bovendien laat dit ook toe te beschikken over gegevens in een langer tijdperspectief, waardoor evoluties in jeugddelinquent gedrag kunnen geduid worden.

In het kader van dit onderzoeksproject vormt de ontwikkeling en afname van deze eerste enquête op grote schaal in zekere zin het “jaar nul” van een systematische self report in België.

Tegelijk zal dit instrument en de regelmatige afname ervan het mogelijk maken om de gegevens inzake zelf gerapporteerde jeugdcriminaliteit te trianguleren met andere gegevensbronnen en in het bijzonder de nieuwe jeugdparket-statistieken (NICC).

Dit onderzoek verloopt in vier grote fasen :

1. De eerste fase betreft een kritische analyse van de Europese en internationale wetenschappelijke literatuur betreffende de self reports. Hierbij zal de aandacht in het bijzonder uitgaan naar de methodologische problemen en vragen alsook naar good practices op dit domein. Deze eerste fase moet het opstellen van een meetinstrument sturen, daarbij rekening houdend met de lokale, nationale en internationale standaarden.
2. De tweede fase omvat het uittesten van het meetinstrument op een beperkte steekproef. Daarnaast zal het instrument ook voorgelegd worden aan een panel van internationale experts. Beide stappen beogen het op puntstellen van het instrument (zowel vanuit een strikt methodologisch perspectief als vanuit een europees perspectief).
3. De derde fase betreft de afname van de self report enquête bij een representatieve steekproef van de jongeren in Brussel, Vlaanderen en Wallonië (ongeveer 10.000 respondenten). Deze meer klassieke enquêtering zal echter aangevuld worden met 120 semi-gestructureerde interviews met «drop out» jongeren.
4. De vierde fase betreft de analyse van de verzamelde empirische gegevens. De confrontatie van de verzamelde gegevens met locale en nationale administratieve (gerechtelijke) gegevens moet het mogelijk maken om een beeld te leveren van de morfologie van de Belgische jeugddelinquentie. Deze gegevens zullen zodoende ook kunnen vergeleken worden in een Europees perspectief. Meer nog, deze gegevens zullen kunnen gebruikt worden op het lokale, regionale (gemeenschappen en gewesten) en het federale niveau. Dit onderzoek is dan ook zinvol en nuttig voor diverse actoren van de politie, de jeugdbescherming, de jeugdhulpverlening en het onderwijs. Deze gegevens kunnen dan ook hun plaats krijgen in het preventie en gerechtelijk beleid op zowel lokaal als supra-lokaal.
Verder nog kan in meer algemene zin dit onderzoek bijdragen tot een beter inzicht van het publiek in het jeugdcriminaliteitfenomeen. Immers, een meer objectieve kennis inzake jeugddelinquentie kan een tegengewicht bieden voor de dikwijls emotionele reacties die het maatschappelijke debat sturen.

Op het vlak van de valorisatie zullen er, naast het onderzoeksrapport en de klassieke publicaties, ook rondetafels worden georganiseerd op zowel lokaal, regionaal als federaal niveau. Deze rondetafels beogen, naast het presenteren, vooral de bespreking en discussie van de onderzoeksresultaten met relevante praktijkwerkers en beleidsmedewerkers. Tenslotte, zal er ook een website worden ontwikkeld waar zowel het instrument, de analyse van de onderzoeksresultaten als de wetenschappelijke publicaties dienaangaande beschikbaar zullen worden gemaakt. Deze website zal vooral toegankelijk zijn voor de relevante actoren en publieke overheden, dit ook met het oog op het verzekeren van de continuïteit in het gebruik van de self report.