Onderzoeksproject TA/00/21B (Onderzoeksactie TA)
Dit project is de tweede fase van het project SRDBEL; de studie van delinquent gedrag bij minderjarigen in België.
Eerste fase
De eerste fase was voornamelijk gericht op een grootschalig kwantitatieve bevraging bij een representatieve steekproef van jongeren tussen 14 en 16 jaar (leerlingen van de 2de graad). Aan de hand van een zelf in te vullen vragenlijst werden de respondenten (in totaal zo’n 2500 jongeren) bevraagd over het door hen gesteld delinquent gedrag. De enquête werd afgenomen tijdens de schooluren. Anonimiteit werd hierbij uiteraard gegarandeerd, zowel aan de deelnemende scholen als aan de jongere zelf.
Deze eerste fase van het onderzoek had tot doel :
• een systematische verzameling van representatieve gegevens over jeugddelinquent gedrag in België,
• de ontwikkeling van een effectief meetinstrument en een kritische analyse van de bestaande literatuur betreffende het gebruik van self reports en de nationale en internationale bevindingen inzake dit gebruik.
Het ontwikkelen van een self report instrument en de daarmee samenhangende analyse van verzamelde gegevens door middel van een regelmatige bevraging van jongeren over mogelijks probleemgedrag, kan dan gerelateerd worden aan andere gegevens over delinquent en probleemgedrag van jongeren (cf. vernieuwde gerechtelijke statistieken van de jeugdparketten bijvoorbeeld). Op termijn zal de diversificatie en triangulatie van de informatie over de omvang en de morfologie van de Belgische jeugddelinquentie, de kwaliteit van de gegevens enkel nog verbeteren.
De originaliteit van het project SRDBEL ligt in de koppeling van de eerste kwantitatieve fase met de kwalitatieve (tweede) fase. Deze tweede fase loopt op dit moment nog.
Tweede fase
Een vaak terugkerende kritiek is dat met self-report enquêtes, afgenomen in scholen, de vroegtijdige schoolverlaters of de jongeren die slechts sporadisch naar school gaan, niet bereikt worden. Wanneer we enkel gegevens verzamelen met deze techniek en via deze weg, wordt een deel van onze doelgroep, zogenaamde drop-out jongeren, niet bevraagd in het onderzoek. En het zouden precies deze jongeren zijn, aldus sommige auteurs, die het meest waarschijnlijk delinquent gedrag plegen.
De tweede fase van dit onderzoek tracht deze kritiek tegemoet te komen door, naast de afname van enquêtes, een aantal individuele semi-gestructureerde interviews te organiseren bij niet-schoolgaande jongeren. Deze interviews laten enerzijds toe feitelijke kennis over delinquent gedrag bij deze jongeren te verwerven en anderzijds om de steekproef “scholieren” te vervolledigen. We hopen in deze tweede fase een beter zicht te krijgen op de redenen waarom en de omstandigheden waarin jongeren delinquent gedrag plegen.
Deze aanpak zal eveneens worden toegepast in individuele gesprekken bij jongeren die eenzelfde profiel hebben als diegenen die deel uitmaakten van de steekproef in de kwantitatieve fase.
Het interviewschema wordt opgebouwd vanuit (1) wetenschappelijke literatuur; (2) het voorafgaandelijk kwantitatieve onderzoek en de bevindingen; (3) verkennende gesprekken en focusgroepen.
Schematisch omvat de tweede fase van het project SRDBEL de volgende stappen:
1. Analyse van de kwantitatieve gegevens, verzameld uit de representatieve steekproef van scholen, waarin enquêtes werden afgenomen.
2. Het verzamelen en analyseren van kwalitatieve gegevens. Deze worden verzameld bij jongeren met een identiek ‘profiel’ als diegenen uit de kwantitatieve steekproef en bij jongeren die niet meer naar school gaan (drop-outs).
3. Het vergelijken en integreren van de informatie. Hierin zullen dus zowel de kwantitatieve als kwalitatieve resultaten vervat zitten. De interpretatie ervan maakt vervolgens de confrontatie van de verzamelde gegevens met (lokale en nationale) administratieve en (internationale) wetenschappelijke gegevens, mogelijk.
Deze gegevens kunnen/zullen nadien gebruikt worden op het lokale, regionale (gemeenschappen en gewesten) en het federale niveau. Dit onderzoek is dan ook zinvol en nuttig voor diverse actoren van de politie, de jeugdbescherming, de jeugdhulpverlening en het onderwijs. De gegevens kunnen verder aangewend worden om het preventieve en gerechtelijke beleid, zowel op lokaal als supr-lokaal niveau, te evalueren en aan te passen.
In algemene zin kan dit onderzoek bijdragen tot een beter inzicht van het publiek betreffende het jeugdcriminaliteitfenomeen. Immers, een meer objectieve kennis inzake jeugddelinquentie laat toe zich te baseren op ‘de realiteit’, op hoe jongeren bepaalde gebeurtenissen beleven. Deze kennis kan op die manier een tegengewicht bieden voor de dikwijls emotionele reacties die het maatschappelijke debat sturen.
Op het vlak van de valorisatie zullen er, naast het onderzoeksrapport en de klassieke publicaties, ook rondetafels worden georganiseerd op zowel lokaal, regionaal als federaal niveau. Deze rondetafels beogen, naast het presenteren, vooral de bespreking en discussie van de onderzoeksresultaten met relevante praktijkwerkers en beleidsmedewerkers die in de uitoefening van hun werk, te maken krijgen met de problematiek van jeugddelinquentie. Tenslotte, zal er ook een website worden ontwikkeld waar zowel het onderzoeksinstrument, de analyse van de resultaten als de wetenschappelijke publicaties dienaangaande beschikbaar zullen worden gemaakt. Deze website zal vooral toegankelijk zijn voor de relevante actoren en publieke overheden, dit ook met het oog op het verzekeren van de continuïteit in het gebruik van de self-report enquête.