Onderzoeksproject TA/00/27A (Onderzoeksactie TA)
Beschrijving:
De algemene doelstelling van dit project is een totaaloverzicht te verkrijgen van de sociale ongelijkheden en hun verband te begrijpen met de levenscyclus van de individuen, en dat in de loop van de laatste decennia, in België en in Luxemburg. Het bevat twee fasen, die elk hun eigen doelstellingen hebben.
Beschrijving van de voornaamste doelstellingen van fase I:
1. Identificatie van de sociale groepen door de individuen te klasseren naargelang hun positie op de arbeidsmarkt, hun opleidingsniveau, de samenstelling van het huishouden, de kenmerken van hun woning en hun nabije woonomgeving, hun gezondheid en hun nationaliteit. Alleen de personen op actieve leeftijd en gepensioneerden zullen worden geanalyseerd (en dus geen kinderen en studenten).
Het netwerk zal een typologie van de sociale groepen opstellen volgens de aard en de “intensiteit” van hun achterstellingspositie. Deze sociale schaal gaande van de meest achtergestelde “moeilijke groepen”, omdat ze alle handicaps cumuleren tot de groepen die alle troeven cumuleren. Die laatste groepen worden in de analyse meegenomen, niet alleen om een volledig sociaal profiel van de samenleving te kunnen opmaken, maar ook omdat het risico van sociale achterstelling, zelfs voor de meest bevoordeelde groepen, niet onbestaande is in de huidige context van sterke instabiliteit op professioneel en huishoudelijk vlak. Deze typologie zal het mogelijk maken om, in een transversale optiek, de sociale ongelijkheden te duiden op verschillende tijdstippen. De onderzoekers zullen op die manier kunnen verifiëren of de sociale ongelijkheden in sociodemografisch opzicht veranderd zijn. In een context van demografische veroudering, familale transformatie en multiculturaliteit, kan men aannemen dat de meest achtergestelde groepen vandaag niet dezelfde zijn als die van gisteren.
De volk- en woningtellingen van 1970, 1981, 1991 en 2001 zullen het onderwerp zijn van deze analyses.
2. Analyse en verklaring van de veranderingen (voor de kenmerken die in de studie worden meegenomen – de gezondheid en de perceptie van de omgeving zijn alleen beschikbaar in 2001) die de individuen in elke sociale groep doorlopen hebben. Deze longitudinale analyse zal prospectief worden uitgevoerd voor de sociale groepen geïdentificeerd in 1991, en retrospectief voor de sociale groepen geïdentificeerd in 2001. Dit zal resulteren in transitiematrices die de toestanden bepalen die leiden naar achterstelling of omgekeerd situaties om daaraan te ontsnappen. In het vervolg van het project zullen de matrices bepalend zijn omdat a) ze berekend kunnen worden voor verschillende bevolkingsgroepen (bijvoorbeeld generaties, individuen wonend in een bepaalde ruimtelijke entiteit of woonomgeving), en onderling vergeleken kunnen worden; b) het aantal en de rangschikking van de gebeurtenissen beleefd door de individuen met eenzelfde transitie geanalyseerd kunnen worden en vergeleken met deze van personen die een andere transitie hebben beleefd.
3. Analyse van de relaties tussen sociale ongelijkheden en ruimtelijke localisatie. Deze analyse, die een belangrijk en vernieuwend onderdeel vormt van het project, zal opgesplitst worden in verschillende lijnen van onderzoek:
3.1 De ruimtelijke lokalisatie van de sociale groepen. Leven zij in dezelfde gemeenten en type woonomgevingen bij elke telling? Versterkt het verband tussen sociale ongelijkheid en ruimtelijke segregatie? Concentreren de verschillende bestudeerde sociale groepen zich in de ruimte of bezetten zij elk hun eigen ruimte? Kunnen veranderingen in termen van woonomgeving in verband worden gebracht met het beleid inzake de strijd tegen de armoede, in het bijzonder het Europese? Zijn er tenslotte sociaal-demografische verschillen binnen de sociale groepen naargelang hun ruimtelijke lokalisatie? De cases van de sociale woningen en van het permanente wonen op campings zullen het onderwerp zijn van specifieke analyses.
3.2 Bepaling en analyse van de effecten van de nabije woonomgeving op de verschillende sociale groepen. Deze analyse meet op welke manier de omgevingskenmerken de veranderingen van de positie van individuen verklaart. Dit impliceert de vergelijking van veranderingen in positie van individuen behorend tot dezelfde sociale groepen, maar wonend (en blijvend) in verschillende types van woonomgevingen.
3.3 Bepaling van de verbanden tussen de residentiële mobiliteit en de veranderingen in termen van achterstelling, voor de individuen die migreren van één type woning en woonomgeving naar een ander in de loop van de periode tussen de tellingen. De vrije woonkeuze en dus mobiliteit is een recht, maar wordt feitelijk beperkt, omdat niet iedereen de middelen heeft om zijn woonaspiraties waar te maken. De onderzoekers zullen de mechanismen trachten te duiden die aanleiding geven tot een bepaalde selectiviteit in de residentiële dynamiek. Hetzelfde geldt voor de veranderingen die, in de loop van het leven van de individuen en van de huishoudens, aanleiding geven tot verhoogde mogelijkheden tot mobiliteit of omgekeerd een dalende ruimtelijke mobiliteit.
3.4 Duiding van de verschillen tussen rurale, oude industriële en tertiaire gebieden, en van de impact van de stedelijke hiërarchie en de effecten van regionale economische veranderingen in de loop van de bestudeerde periode, door de sociale groepen en hun evoluties in verschillende sociaal-ruimtelijke contexten te vergelijken. Concreet zal de vergelijking steunen op drie types van geografische ruimtes. Type I behelst twee van de drie Europese hoofdsteden: Brussel en Luxemburg-stad; het moet de specifieke vormen van sociale ongelijkheid duiden die zich voordoen in metropolen die gekenmerkt zijn door een oververtegenwoordiging van hooggekwalificeerde jobs. Type II focust op de steden van een mijnbekken (Charleroi, Genk, Esch/Alzette), die gekenmerkt zijn door een relatief grote arbeidersbevolking en/of een laag opleidingsniveau en sociale problemen die verband houden met economische reconversie. Type III behelst de grenszones van beide landen, die onder invloed staan van de Luxemburgse stadsgewestvorming (sociaal-ruimtelijke effecten van grensarbeid, in het bijzonder in de Belgische provincie Luxemburg). Elke van de drie onderzoekslijnen behelst het gebruik van longitudinale gegevens van nationale tellingen en van complementaire gegevens van de overheid (Sociale Zekerheid in Luxemburg, Rijksregister in België).
Doelstellingen van fase II:
1. Situering van de resultaten van deze exploratieve analyse in de context van ruimere maatschappelijke veranderingen. Deze veranderingen hebben zich voorgedaan in de loop van de laatste decennia, zoals de veroudering van de bevolking, de tweede demografische transitie (diversificatie en groeiende instabiliteit van de huishoudenstructuur), het toenemende bewustzijn van de gender-problematiek, de multiculturaliteit en de sociaal-ruimtelijke segregatie.
2. Studie van de relaties tussen sociale ongelijkheden, achterstelling en inter- en intragenerationele analyse.
3. Confrontatie van het geheel met het theoretisch kader gebaseerd op het concept van economische integratiewijzen van Karl Polanyi om een geïntegreerde en coherente synthese van de bevindingen te bekomen.
Verwachte resultaten na fase I:
1. Betere kennis van de processen die tot sociale ongelijkheid leiden in de tijd
2. Een beter begrip van de interacties tussen de productie van sociale ongelijkheden enerzijds en de ruimtelijke verankering anderzijds. De ruimte is hier gedefinieerd als de nabije woonomgeving van de individuen in termen van fysieke en sociale kenmerken van de buurt, waaronder ook de situatie en de productiecondities van die buurt in een stedelijke of ruimere regionale context. Deze kennis kan cruciaal worden om de effecten van sociale en territoriale maatregelen ter bestrijding van sociale ongelijkheden te begrijpen.
3. Een beter begrip van de factoren die het doorgeven van sociale ongelijkheden bepalen tussen de generaties en binnen de generaties.
Verrijking van het theoretisch kader op basis van de empirische resultaten. Deze zullen inderdaad toelaten concepten te identificeren die de economische integratiewijzen en de sociale ongelijkheden verbinden in de bestudeerde terreinen. De transitiematrices bepalen de kansen van stabiliteit, opwaarste of neerwaartse sociale mobiliteit volgens de positie op het vlak van opleiding, arbeid, residentiële woonomgeving etc.