Onderzoeksproject TA/00/36 (Onderzoeksactie TA)
Het doel van dit project is zowel latente als intentionele convergentie- en coördinatiemechanismen te analyseren op vlak van sociaal beleid in de Europese sfeer, meer bepaald zoals deze het Belgische sociale beleid beïnvloeden. Is er enig teken van een algemene convergentie, en indien ja, wat is dan de richting van deze convergentie? Neemt ze de vorm aan van besparingen / race to the bottom, zoals soms wordt gevreesd? Of is enige convergentie meer van een contingente, padafhankelijke aard, en zo ja, wat zijn dan de relevante institutionele factoren die deze padafhankelijkheden vorm geven? Zijn er landen die er nog steeds in slagen om een atypische, divergente koers te varen, en zo ja, wat drijft hen daartoe? Wat is de positie van België in deze context?
De theoretische context omvat verschillende componenten. Ondanks het feit dat sociaal beleid overwegend een bevoegdheid op nationaal en subnationaal niveau blijft, zijn er verschillende redenen om te vermoeden dat de ruimte om een autonoom sociaal beleid te voeren steeds beperkter wordt. Vooreerst wordt vaak gedacht dat toenemende economische integratie en concurrentie beperkingen opleggen aan natiestaten bij het voeren van een autonoom sociaal beleid, zeker wanneer het een relatief duur beleid betreft dat investeerders en winstzoekende bedrijven mogelijk afschrikt. Ten tweede kan men verwachten dat toegenomen mobiliteit en uitwisseling in de Europese sfeer eenvormigheid van het beleid in de hand werken via mechanismen van beleidsimitatie en –navolging. Ten derde is er de mogelijke invloed van de open coördinatiemethode zoals deze wordt toegepast op EU beleidsdoelstellingen inzake werkgelegenheid en sociale zaken. Dit laatste proces is van bijzonder belang, gezien zijn intentionele en beleidsgedreven karakter.
De toegevoegde waarde van het project bestaat in a) de theoretische ontwikkeling en b) de empirische toetsing van hypothesen en ideeën die circuleren in de wetenschappelijke literatuur en in het publieke en politieke debat, door een combinatie van kwalitatieve en kwantitatieve methoden. Het project zal methodologisch vernieuwend zijn, in die zin dat we convergentietrends peilen op het niveau van indicatoren die rechtstreeks beleidsintenties weergeven (in tegenstelling tot sociale uitgaven).
Door een empirisch geldig antwoord te zoeken op de vragen die in het uitgewerkte onderzoeksvoorstel werden opgesomd, streven we er naar a) een bijdrage te leveren tot de wetenschappelijke kennis en het debat omtrent de wijze waarop Europese welvaartstaten, waaronder de Belgische, zich ontwikkelen en hoe ze omgaan met verschillende externe invloeden en aldus b) een inhoudelijke bijdrage te leveren tot het maatschappelijke en beleidsmatige debat over datzelfde onderwerp. Het belangrijkste resultaat zouden aldus beter geïnformeerde discussies zijn, zowel in wetenschappelijke als in beleidskringen. We trachten dit te realiseren door middel van een vernieuwende combinatie van kwalitatieve en kwantitatieve analyse, deels gebaseerd op nieuwe gegevens.