Onderzoeksproject TA/00/47 (Onderzoeksactie TA)
Pensioenbescherming staat de laatste jaren hoog op de agenda. Op een moment dat de veroudering van de bevolking het pensioensysteem steeds meer onder druk zet, worden onderzoekers en beleidsmakers gealarmeerd door reeds bestaande ongelijkheden tussen verschillende groepen in de samenleving. Een verschillende sociale bescherming op basis van ascriptieve kenmerken (kenmerken reeds aanwezig bij de geboorte) wordt daarbij als uiterst problematisch en incorrect ervaren. Daarom krijgt gender speciale aandacht als mogelijke discriminerende variabele: in heel wat landen bevindt de pensioenbescherming van vrouwen zich immers significant onder die van mannen. Meer recent komt echter in toenemende mate een ander ascriptief kenmerk in de belangstelling. Onder andere de OESO benadrukt dat landen in hun werkloosheidsstatistieken een onderscheid moeten maken naar geboorteland van het individu en zijn/haar ouders. Echter, in tegenstelling tot de Verenigde Staten, waar ‘etnische statistieken’ een lange traditie hebben, staat het verzamelen van dergelijke informatie in Europa nog in haar kinderschoenen. Voornamelijk studies die het verband tussen etnische herkomst en pensioenbescherming onderzoeken zijn nagenoeg onbestaande. Toch kan men verwachten dat etniciteit een even belangrijke verklarende variabele is als geslacht. Zo wijst onderzoek van de OESO uit dat immigranten een hogere werkloosheidsgraad hebben dan niet-immigranten. Dit is des te meer zo voor België, waar het verschil tussen de beide groepen bij de grootste is van alle OESO-landen.
Door te focussen op de pensioenbescherming van immigranten in België, draagt dit onderzoeksproject bij tot het reeds bestaande onderzoek naar de sociale en economische positie van deze groep. Het heeft als doelstelling de verschillen in pensioenbescherming tussen immigranten en niet-immigranten en tussen verschillende groepen van immigranten te beschrijven en verklaren. Aangezien het project de nadruk legt op de mechanismen die deze verschillen verklaren, komen ook thema’s als arbeidsmarktparticipatie en gezinsdynamieken (gezinsvorming en huishouddynamieken) aan bod. In het Belgische pensioensysteem bepaalt arbeidsmarktparticipatie het pensioeninkomen namelijk zowel op directe als indirecte wijze. Direct doordat elke gewerkte dag leidt tot extra pensioenopbouw; indirect doordat werk het recht verschaft pensioen op te bouwen op niet-gewerkte dagen (de zogenaamde gelijkgestelde perioden zoals bijvoorbeeld werkloosheid en zwangerschapsverlof). Verder is het mogelijk een pensioen te ontvangen op basis van een (voorgaand) huwelijk met een werkende echtgeno(o)t(e).
Dit onderzoeksproject verrijkt het bestaande onderzoek omtrent arbeidsmarktuitkomsten, gezinsdynamieken en pensioenbescherming. Dit door verschillende subgroepen van immigranten in rekening te brengen en door gebruik te maken van grootschalige administratieve databanken. Subgroepen worden onderscheiden op basis van etnische origine en individuele migratiegeschiedenis. Zo wordt bijvoorbeeld nagegaan of migratie heeft plaatsgevonden in de context van gezinshereniging of – meer recentelijk – gezinsformatie; of de persoon in kwestie eerste generatie migrant is of geboren is in België (tweede of volgende generatie) en of de persoon een genaturaliseerde Belg is. Hoewel het erg waarschijnlijk is dat elk van deze kenmerken de pensioenbescherming of pensioenopbouw van immigranten beïnvloeden, werd dit totnogtoe omwille van databeperkingen niet onderzocht.
Het project bestaat uit twee onderzoeksfasen. In een eerste fase wordt nagegeaan op welke manier pensioenuitkomsten samen hangen met ascriptieve kenmerken. Concreet wordt het belang van de interacties tussen gender en etnische origine onderzocht. In navolging van het intersectioneel denken vermoeden we daarbij dat de invloed van deze karakteristieken niet louter additief maar cumulatief van aard is. Verder wordt onderzocht op welke manier deze kenmerken interageren met verworven kenmerken zoals huishoudtype en – zeker voor de subgroep immigranten – kenmerken van immigratiegeschiedenis. In een tweede fase wordt sociale afkomst betrokken en zal worden nagegaan welke intermediaire mechanismen de toegeschreven kenmerken verbinden met pensioenuitkomsten. Hiertoe wordt een levensloopperspectief gehanteerd dat focust op het (cumulatieve) effect van ascriptieve kenmerken op arbeidsmarktparticipatie, immigratieverleden en gezinsdynamieken, die op hun beurt het toekomstige pensioen beïnvloeden.
Gegeven de toenemende vergrijzing van de bevolking is het van belang dat het onderzoek niet wordt beperkt tot de huidige problemen in de pensioenbescherming, maar dat ook voldoende aandacht wordt besteed aan verwachte toekomstige ontwikkelingen. Daarom zullen drie geboortecohorten worden onderzocht: een eerste cohorte van personen die 65 jaar of ouder zijn in 2008 (en dus ten laatste geboren zijn in 1943), een tweede cohorte van personen die 31 tot 64 jaar oud zijn in 2008 (geboren tussen 1943 en 1977), en een derde cohorte van personen die 18 tot 30 jaar oud zijn in 2008 (geboren tussen 1978 en 1990). Op die manier kan worden nagegaan wat kan verwacht worden op de korte, midden- en langetermijn. Voor de oudste cohorte is het mogelijk te pensioenbetalingen te onderzoeken (onderzoeksfase 1), voor de jongere cohorten concentreren we ons op (gedeeltelijke) pensioenopbouw (onderzoeksfase 2).