NL FR EN
www.belgium.be

e-Science Connection Sonja Willems

Sonja Willems is licentiate Germaanse filologie, alsook in de archeologie, en behaalde haar doctoraat in de Geschiedenis en Archeologie van de oudheid aan de Universiteit van Paris Nanterre. Ze werkt momenteel als FEDtWIN-onderzoekster bij het laboratorium voor Nationale Archeologie (CRAN, Université catholique de Louvain) en is tevens verbonden aan de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis (KMKG) als verantwoordelijke voor de Gallo-Romeinse collectie.

e-S.C. Wat trekt jou specifiek aan in je werk?

Al sinds mijn studies ben ik specifiek in de materiële cultuur van eigen bodem geïnteresseerd, waarbij ik een speciale plaats wil geven aan de ambachtslieden die in de schaduw van de geschiedenis werken. Door een artefact, dat 2000 jaar oud is, in handen te nemen heb ik het gevoel dat ik de eeuwen overbrug en de hand van diegene die het object heeft gemaakt, aanraak. Ik stel me dan zijn dagelijks leven voor, zijn familie en degene die hij/zij heeft liefgehad en de moeilijkheden die hij heeft doorstaan. De in onze ogen esthetisch minder mooie voorwerpen en productieafval verdienen wat mij betreft meer aandacht, want ze weerspiegelen de keuzes en handelingen van de handwerklieden, hun positie in de maatschappij en het contact dat ze met de rest van de Romeinse wereld hadden.

Wat ik vooral leuk vind is begrijpen hoe ze hun technieken hebben aangepast en welke evoluties en invloeden ze hierbij ondergingen. Door naar de sporen van hun handelingen, van hun werktuigen en van de gebruikte materialen te zoeken heb ik de indruk dat ik door de ogen kijk van hen die zoals wij gedacht, gewerkt, gefeest en van iemand gehouden hebben…

Dat speciale contact met onze voorouders werd bij mij gelegd door de studie van het Romeinse aardewerk; het bestuderen van keramiek is in België een domein dat weinig professioneel is uitgebouwd, maar dat in Frankrijk al jaren als discipline is erkend.

e-S.C. Hoe kunnen scherven bijdragen tot onze kennis van de geschiedenis?

Traditioneel gezien wordt deze specialiteit als een ondersteunende wetenschap beschouwd, om grotere onderzoeksvragen beter te begrijpen, zoals chronologische evolutie, economie of functie van de sites en contexten waar het aardewerk in wordt gevonden. De evolutie van aardewerktypes maakt het soms mogelijk om tot op 25 jaar na de bewoning of het gebruik van een graf te dateren, dankzij de vele referenties die de laatste 30 jaar ontwikkeld werden. We moeten in het achterhoofd houden dat keramiek het gros van het materiaal uitmaakt, gezien de goede bewaring van gebakken aarde -en dus aardewerk- in de grond, en het feit dat het, eens gebroken, weinig wordt gerecycleerd en meestal wordt weggegooid. Het is dus ondenkbaar scherven niet te bestuderen.

e-S.C. Zijn er veel vrouwelijke onderzoekers in jouw vakgebied?

Zelfs al zijn het belangrijke mannelijke figuren die aan de oorsprong van de geschiedenis van het vak liggen, vrouwelijke onderzoekers zijn tegenwoordig sterk aanwezig, wat blijkt uit de vele wetenschappelijke publicaties.

e-S.C. Hoe verloopt jouw doorsneewerkdag?

De dag van een aardewerkspecialist wordt besteed aan het sorteren, tellen en inventariseren, tekenen, typologisch en chronologisch alsook op herkomst - lokaal of geïmporteerd? – identificeren van grote hoeveelheden scherven. Meestal worden duizenden fragmenten op de tafels uitgelegd, die we op kleur en aanvoelen in categorieën klasseren. Hun uitzien (vorm, afwerking, decoratie) alsook het baksel of de klei wijzen op hun mogelijke functie: fles of kruik, bord om in te bakken of om gerechten op te dienen, vijzel… Een aardewerkspecialist, net zoals alle andere onderzoekers, beschikt over een uitgebreide bibliografische kennis, dus boeken die door je te bestuderen materiaal te vergelijken helpen om de vormen, decoraties, baksels en dateringen van het aardewerk te bepalen.

Wanneer je een pot in handen neemt om hem te tekenen, kijk je meteen ook op een andere en gedetailleerde manier naar het voorwerp, wat identificatie vergemakkelijkt. Het bekijken van verse breuken onder een macroscoop laat ons dan weer toe om door observatie van de inclusies de klei te herkennen, die vaak typisch is voor een bepaald geologisch gebied. Experimenteren en zelf klei in handen nemen helpt dan weer om de handelingen van de pottenbakkers beter te begrijpen en ons de juiste vragen te stellen.

e-S.C. Welke samenwerkingen heb je in dit verband?

Om dit in goede banen te leiden, en referentiemateriaal uit te wisselen, beschik ik over een uitgebreid internationaal netwerk van collega-onderzoekers. Sinds mijn integratie in het FEDtWIN-programma MuSEE.Doc, een samenwerking van de KMKG met UCLouvain, worden de referentiescherven in de International Fabric Reference Collection van het Centre de recherches d’archéologie nationale (CRAN) geïntegreerd. Binnen het museum wissel ik uit met andere conservatoren die op dezelfde vragen over de organisatie van ambachten, commerciële uitwisseling en maatschappelijke organisatie werken, waarbij de nadruk ligt op interdisciplinariteit. We werken hierbij met archeologen uit heel wat instituties samen, zoals de Vlaamse en Waalse agentschappen voor onroerend erfgoed, universiteiten en andere museale instellingen. Ik werk ook samen met buitenlandse laboratoria (Universiteit Wenen, Fitch Institute, Athene), vooral wat betreft de petrografische en chemische analyses voor het beter karakteriseren van de kleibehandelingen.

Binnen de KMKG ben ik nu verantwoordelijk voor de Gallo-Romeinse collectie, vooral gekend door de rijke tumulus-graven uit de Haspengouwse regio. Een buitengewone verzameling van precieus glas, bronzen vaatwerk voor het ritueel reinigen of het behandelen van wijn, en kristallen, barnen, ivoren, zilveren voorwerpen van uitzonderlijke kwaliteit en zeldzaamheid… Bewaren, documenteren, presenteren en inventariseren horen bij de dagelijkse taken waarbij een constante dialoog met restauratoren, preparatoren, regie en andere collega’s zoals van e-collections of tentoonstellingen noodzakelijk is.

Om het onderzoek van onze Federale Wetenschappelijke Instelling te promoten neem ik actief aan congressen deel, waar het aftoetsen van ideeën ons helpt om nieuwe inzichten te verkrijgen, bijvoorbeeld door het organiseren van sessies of het geven van lezingen op het jaarlijkse congres van de European Association of Archaeologists en het organiseren van het congres van de Société française d’Études de céramiques antiques en Gaule, waar ik secretaris van ben, te Brussel in 2025.

e-S.C. Ik heb begrepen dat je ook opgravingen doet en dan ruimer kijkt dan het aardewerk alleen.

De laatste jaren ben ik me meer voor de pottenbakkersstructuren zelf beginnen interesseren, omdat de ovens een doorgedreven technische kennis illustreren en niet van het aardewerk kunnen worden gescheiden; het ene kan niet zonder het andere begrepen worden. Deze ruwe structuren, gebouwd van aarde, stro, hout, steen en dakpannen weerspiegelen de aanpassing van de pottenbakker aan de natuurlijke materialen waarmee hij moet werken, maar ook aan de druk van de lokale en regionale markten waaraan hij zijn productie moet aanpassen. In dat kader leidde ik de opgraving van twaalf ovens te Famars (Noord-Frankrijk) waarbij ik een opgravingsprotocol uitwerkte om zo de verlatingsrituelen van de ateliers beter te begrijpen. Door heel precies op te graven en alles te ontmantelen stoot je op de in de klei nagelaten vingerafdrukken en de rituele handelingen van de mannen en vrouwen die de ovens gebouwd hebben.

e-S.C. Is gender belangrijk voor de inhoud van je onderzoek? Leid je onderzoek ook tot het bestuderen van het bredere maatschappelijk kader?

Vragen over gender zijn op dat vlak moeilijk op te lossen en het discours is vaak door etnografische vergelijkingen gekleurd, waarbij de vrouw een belangrijke plaats in de huiselijke productie van aardewerk inneemt, maar vaak uit de etappe van het bakken wordt geweerd omdat omgang met vuur een mannenkwestie is. Het idee dat bij grootschalige productie en standaardisering de man het volledig van de vrouw overneemt, is nog niet uitgekristalliseerd.

De studie van de interne organisatie van pottenbakkersateliers gaat deze vraag rond gender ver voorbij, waarbij het sociaal statuut van deze arbeiders centraal staat. In dit verband nemen we deel aan heel wat discussies rond aardewerkcollecties die deels in het museum zijn terechtgekomen (zoals de verzameling uit Famars, Noord-Frankrijk). We wisselen met andere Federale Wetenschappelijke Instellingen, zoals het Instituut voor Natuurwetenschappen voor het identificeren van organische resten, of het CRAVO (in de Vallée de l’Oise) voor archeozoölogische studies. Organisch en archeozoölogisch materiaal bestuderen laat ons namelijk toe om iets te weten te komen over de leefwijze en het niveau van het dagdagelijkse leven van die ambachtslieden, die in de historische teksten als minderwaardig worden beschouwd.  

e-S.C. Inmiddels bestudeer je ook artefacten uit andere materialen.

Door bij de KMKG te mogen werken is mijn studie-onderwerp uiteraard intussen uitgebreid tot andere materiaalcategorieën, maar dezelfde vragen die me boeien blijven de rode draad: of ze nu glas, bronzen en ijzeren voorwerpen, benen of houten voorwerpen hebben gemaakt, de arbeiders passen zich aan aan de wereld die hen omringt.

Mijn kennis wordt ook op buitenlandse missies ingeschakeld, zoals bij de jaarlijkse zending van de KMKG naar Mleiha (Arabische Verenigde Emiraten, onder leiding van Bruno Overlaet). In samenwerking met de Sharjah Archaeology Authority graven doen we opgravingen in een Hellenistische necropool en onderzoeken nadien de materiële cultuur van deze regio en van dit volk waarover nog maar weinig is geweten. Op die manier kijken we op een overkoepelende manier naar materiaal waarbij chronologische en geografische aspecten van de antieke wereld kunnen vergeleken worden.

e-S.C. Wat zou je veranderen als je een toverstokje had?

Zelfs al is onderzoeken een passie op zich, als ik een toverstokje had zou ik de opgedrongen concurrentie tussen onderzoekers wegtoveren en door een meer ontspannende samenwerking vervangen. Een belangrijk stuk van onze werktijd gaat immers verloren aan het schrijven van financieringsaanvragen, waarbij we niet zeker zijn dat er positief gevolg aan wordt gegeven en waardoor onderzoekers ontmoedigd raken. Een neutralere toezeg van budgetten aan iedere Federale Wetenschappelijke Instelling om op lange termijn thema’s te kunnen uitwerken zou volgens mij de wetenschap alleen maar ten goede komen en voorkomen dat sommige domeinen en expertises verdwijnen.


1. Sonja Willems toont de hoogte van één van de ovens van Famars tijdens de opgraving van de site Technopôle, Frankrijk (© D. Favier)
2. Het hanteren van een ritueel verminkte kruik, tijdens het tekenen (© S. Willems)
3. Vormgeven van een handgevormde kom bij een stage keramiek in Autun (© J. Flahaut)

Onderschriften
1. Sonja Willems toont de hoogte van één van de ovens van Famars tijdens de opgraving van de site Technopôle, Frankrijk (© D. Favier)
2. Het hanteren van een ritueel verminkte kruik, tijdens het tekenen (© S. Willems)
3. Vormgeven van een handgevormde kom bij een stage keramiek in Autun (© J. Flahaut)