WERKLOOSHEID... WORDT VERVOLGD (DE REÏNTEGRATIE VAN LANGDURIG WERKLOZEN: EEN LONGITUDINALE ANALYSE)Prof. dr. M. Elchardus, dr. I. Glorieux, A. Derks, K. Pelleriaux, VUB
A. 9 jaar uit het leven gegrepen ...In 1984 werden drie groepen van respondenten gëïnterviewd: tewerkgestelden, kortstondig werklozen en langdurig werklozen. In totaal betrof het toen 206 respondenten, allen waren mannen tussen 24 en 37 jaar, gehuwd of samenwonend en met minstens één kind ten laste. Negen jaar later, in 1993, interviewden we deze mannen opnieuw (177 van de 206). De kinderen van 14 jaar of ouder uit het gezin, die nog op de middelbare school zaten, werden eveneens gevraagd een vragenlijst in te vullen. In deze studie onderzochten we de gevolgen van werkloosheid op lange termijn, uitgaande van 2 centrale vraagstellingen. (1) Hoe verliep de reïntegratie van de werklozen uit 1984? Zijn ze nog altijd achtergesteld ten opzichte van degenen die 9 jaar geleden tewerkgesteld waren, en zo ja, hoe kunnen we de continuïteit van precaire arbeidsloopbanen verklaren? (2) Laat werkloosheid, ook na een geslaagde herintegratie, blijvende sporen na bij de betrokkene en bij de leden van zijn gezin?
We vatten hier de centrale conclusies van het rapport samen. De aandacht gaat in de eerste plaats naar de vaststellingen met een maatschappelijke en politieke relevantie. Waar dat mogelijk en redelijk is worden een aantal beleidsaanbevelingen geformuleerd.
B. Blijvend op de sukkelIn 1984 bestond onze onderzoeksgroep uit zowat de helft werklozen, de helft tewerkgestelden. Als we dezelfde mensen 9 jaar later opnieuw opzoeken, blijken er slechts 13 personen uit de groep van 177 respondenten uitkeringsgerechtigd volledig werkloos te zijn. Slechts 2 van hen waren tijdens de ganse tussenliggende periode onafgebroken werkloos. Toch kan men daaruit bezwaarlijk besluiten dat het een verhaal van geslaagde herintegratie betreft. Een niet te verwaarlozen groep geraakt immers nooit aan een vaste baan en wisselt periodes van werkloosheid af met jobs in precaire statuten. De mensen die in 1984 langdurig werkloos waren, hebben veel meer kans op een dergelijke precaire loopbaan dan de toenmalige tewerkgestelden. Er zit dus een duidelijke continuiteit in de werkloosheid. Met "continuiteit" bedoelen we niet dat een bepaalde groep onafgebroken werkloos blijft, wel dat hij gevangen zit in een precaire arbeidsloopbaan en continu een disproportioneel groot gevaar op werkloosheid loopt. In het eerste deel van dit rapport zochten we naar een verklaring voor dat verschijnsel.
B. 1. Eerder voorbestemdheid dan zelfbestendiging
De continuiteit van de werkloosheid wordt in onze onderzoeksbevolking vooral bepaald door de "voorbestemdheid" van de betrokkenen en slechts in geringe mate door zelfbestendigende mechanismen veroorzaakt door de werkloosheid zelf. Van doorslaggevend belang blijken kenmerken die mensen al hebben verworven voor ze de arbeidsmarkt betreden. In de mate dat we toch kunnen spreken van zelfbestendiging van werkloosheid, loopt deze vooral via de arbeidscontracten of statuten. Een kleine proportie van onze respondenten geraakt na de werkloosheidsperiode moeilijk of helemaal niet aan een arbeidscontract met enige werkzekerheid. Contracten van beperkte duur, jobs in nepstatuten en werkloosheidsperiodes wisselen elkaar vaak in snel tempo af. Een aantal van die statuten zijn er speciaal op gericht de werklozen te herintegreren, maar slagen voor de meest problematische groep niet in dat opzet. Werkgevers zijn vermoedelijk minder geneigd langdurig werklozen een contract van onbeperkte duur aan te bieden. Het blijft gevaarlijk speculeren wat er zou gebeuren indien er geen speciale arbeidsstatuten zouden bestaan voor (langdurig) werklozen. Mogelijk valt een bepaalde categorie dan helemaal uit de boot. In dat opzicht vormen deze statuten een dam tegen zeer langdurige werkloosheid en permanente uitsluiting. Ze slagen echter niet voldoende in het creëren van een duurzame herintegratie.
De zelfbestendigingsthese of de vicieuze cirkeltheorie die vrij dominant is in de werkloosheidsliteratuur, wordt door onze bevindingen sterk genuanceerd. Volgens die theorie ressorteert werkloosheid bij de betrokkenen een aantal gevolgen die op hun beurt de herintegratie op de arbeidsmarkt bemoeilijken. Werklozen zouden in een neerwaartse spiraal terechtkomen. Om de psychologische druk bij langdurige werkloosheid te verlichten zouden de werklozen aanpassingsstrategieën hanteren. Deze houden onder meer in dat men zich van de arbeidsmarkt terugtrekt en in de werkloosheid nestelt. Op die manier vermijden werklozen een verdere daling van hun psychologisch welbevinden maar verlagen ze tevens hun kansen op hertewerkstelling. Men spreekt hier van een "stabilisatie op een lager niveau", omdat enkel hertewerkstelling het psychologisch welbevinden kan herstellen tot op het oorspronkelijke niveau.
Onze bevindingen geven weinig steun aan bovenvermelde theorie. We vonden in onze onderzoeksgroep geen algemeen patroon van verwijdering van de arbeidsmarkt na langdurige werkloosheid. We vonden geen verband tussen de werkloosheidsduur en de sollicitatiefrequentie. De inschatting van de toekomstige werkloosheidsduur wordt weliswaar pessimistischer naarmate de objectieve werkloosheidsduur toeneemt, maar op enkele uitzonderingen na verwachtten alle werklozen (in 1984) ooit nog aan werk te zullen geraken. We vonden evenmin aanwijzingen van een intentionele terugtrekking uit het sociale leven (zie verder). Kortom, we vinden geen patroon van berusting in de werkloosheidssituatie. We moeten hier wel rekening houden met het profiel van onze onderzoekspopulatie. De leeftijd, het geslacht en de gezinssituatie van onze respondenten vormen een sterke maatschappelijke druk om te werken (of werk te zoeken) en verhinderen een berustende aanpassing aan de werkloosheid.
Terwijl de werkloosheid ternauwernood zelfbestendigend is, blijkt de continuiteit van de werkloosheid daarentegen wel sterk samen te hangen met de attitudes en leefgewoonten van de betrokkenen. De tewerkstellingskansen worden sterk verlaagd door een pessimistisch en bezorgd toekomstbeeld en door het gevoel de toekomst niet in eigen handen te hebben. Onze onderzoeksresultaten laten vermoeden dat deze houdingen weliswaar worden geactiveerd door een ervaring met werkloosheid, maar voor een belangrijk deel eigenlijk al gevormd waren vóór het eerste contact met de arbeidsmarkt. Het kwalitatief onderzoeksmateriaal uit de diepteïnterviews bevestigt het belang van de socialisatie en de schoolervaringen op de verdere levensloop en de arbeidsloopbaan. Opgroeien in instellingen, afwezige vaders, een verkeerde studiekeuze, blijken de verdere tewerkstellingskansen blijvend negatief te beïnvloeden. Een minderheid van onze respondenten vormt een bijzonder zwakke groep. Zij zijn grotendeels verantwoordelijk voor de waargenomen continuiteit van de werkloosheid. Deze wordt dus niet veroorzaakt door mensen die door een ongelukkig toeval werkloos werden en daarna in een neerwaartse spiraal terechtkwamen, maar wel door mensen die terwille van hun sociale achtergrond en biografie als het ware voorbestemd zijn op een precaire arbeidsloopbaan.
De oorzaak van de zwakke arbeidsmarktpositie van deze personen ligt diep in hun biografie en kan daarom waarschijnlijk niet gemakkelijk worden gemedieerd. Het vastgestelde probleem kan met andere woorden niet worden opgelost door die zwakke werknemers te veranderen, maar veronderstelt een sociale economie die dergelijke mensen de kans geeft een economische bijdrage te leveren. In onze samenleving dreigt enkel nog plaats te zijn voor een geuniformeerde werknemer. Zijn profiel kennen we uit de jobsadvertenties in kranten en tijdschriften: dynamisch, flexibel, sportief, contactvaardig en vol zelfvertrouwen. De integratie van personen die niet aan dat ideaalbeeld voldoen, vergt eveneens een culturele aanpassing: het aanvaarden en sociaal en economisch leren omgaan met menselijke beperkingen.
B.2. Het relatieve belang van opleidingen en zoekgedrag
Socialisatiepatronen, attitudes, sociale vaardigheden en de dualisering van de arbeidsmarkt verklaren in grote mate de tewerkstellingskansen. De intensiteit van het zoekgedrag, alsook het volgen van cursussen en beroepsopleidingen voegen, althans voor onze onderzoekspopulatie, nog bitter weinig toe aan de verklaring van de tewerkstellingskansen. Onze onderzoeksbevolking omvat voor het merendeel mannen die een sterke maatschappelijke druk voelen om te werken.
Ook de werklozen behouden een sterke betrokkenheid tot de arbeidsmarkt. De frequentie waarmee ze solliciteerden bleek geen invloed te hebben op hun latere kansen op tewerkstelling. De respondenten die in 1984 een cursus of beroepsopleiding volgden, hadden gemiddeld een iets hogere tewerkstellingskans, maar dat verschil is volledig toe te schrijven aan de attitudes van deze respondenten.
Het feit dat een bepaalde groep uit onze onderzoeksbevolking uiterst kwetsbaar is voor werkloosheid, wordt dus niet verklaard door werkonwilligheid of werkonbekwaamheid. Belangrijk zijn wel de houdingen, zoals een pessimistisch en bezorgd toekomstbeeld en het gevoel weinig controle te hebben over de toekomst. Een vaststelling uit de diepteïnterviews die hierbij aansluit, is dat een gebrek aan sociale vaardigheden en chronische psychologische moeilijkheden een ernstige hinderpaal vormen voor een stabiele integratie op de arbeidsmarkt. Deze attitudes weerspiegelen een weinig dynamisch voorkomen en dit is een negatief selectiecriterium op de arbeidsmarkt. Voor de remediëring van dit probleem kan in drie richtingen worden gewerkt. (1) Vanuit de werklozenwerking kan extra aandacht worden besteed aan de attitudes en het voorkomen van de werkloze. Van deze aanpak mag men nochtans niet al te veel verwachten, omdat deze attitudes het produkt zijn van de ganse levensloop en daarom moeilijk te wijzigen. (2) De selectiecriteria die gehanteerd worden op de arbeidsmarkt moeten grondig doorgelicht worden. Werkgevers houden niet enkel rekening met duidelijke en objectieve indicatoren van werkbekwaamheid en arbeidsgeschiktheid, maar kunnen door het overaanbod aan kandidaat- werknemers steeds hogere en daardoor waarschijnlijk ook minder pertinente eisen stellen. Er zou een strengere kwaliteitscontrole moeten komen op de selectieprocedure, onder meer op de pertinentie en de sociale aanvaardbaarheid van de gebruikte psychometrische en andere testen. (3) Verder moet resoluut gewerkt worden aan sociaal- economische maatregelen die extra kansen geven aan personen die terwille van hun sociaalpsychologisch profiel moeilijk in de reguliere arbeidsmarkt kunnen worden opgenomen.
B.3. De rol van tijdsbesteding, sociale participatie en gezinsrelaties
Uit het voorgaande blijkt dat werkloosheid zich in sterke mate continueert. Werkloosheid is echter ook problematisch op zich. In deze sectie geven we een kort overzicht van de meest in het oog springende gevolgen van werkloosheid voor de betrokkene en zijn gezin.
Werklozen hebben moeite om hun tijd zinvol te besteden en te structureren. Ze vervelen zich vaak, hebben het gevoel dat ze hun tijd niet nuttig doorbrengen, kijken relatief veel tv, leven onregelmatiger en zien minder verschillen tussen de werkweek en het weekend.
We vinden geen echte indicaties voor een afname van de maatschappelijke of sociale belangstelling bij werklozen. De enige vaststelling in die zin is dat langdurig werklozen minder kranten lezen, wat misschien een gevolg is van het inkomstenverlies dat ze lijden.
Op het vlak van de sociale contacten en de sociale participatie stellen zich geen grote problemen. Uiteraard is het aantal werkcontacten (contacten met collega's, personen waaraan men diensten verleent en cliënten) sterk afgenomen. De afwezigheid van interactiepartners tijdens de werkuren leidt ertoe dat werklozen tijdens de dag vaker alleen zijn. De sociale participatie kent ten gevolge van de werkloosheid slechts een kleine afname. Deze is vooral een gevolg van de financiële problemen van de werklozen. Zij kunnen minder geld besteden aan vrijetijdsbezigheden.
Bij werkloosheid blijken de relaties tussen de gezinsleden te verbeteren. In vele gevallen konden zij niet alleen meer tijd besteden met de leden van het gezin, maar was er sprake van een kwalitatieve verbetering van de relaties met de partner en de kinderen sedert de aanvang van de werkloosheid. Slechts zeer uitzonderlijk werd gewag gemaakt van een verslechtering van de relaties in het gezin. Deze bevindingen wijzen op een spanning tussen arbeid en gezin. Arbeid, zeker in het geval van een tweeverdienersgezin, maakt de gezinsrelaties moeilijker. Ook de vaststelling dat een verbetering van de gezinsrelaties de kansen op een duurzame hertewerkstelling beperken, wijst in die zin.
Uit deze uiteenlopende bevindingen dringen zich een aantal beleidsconclusies op. De financiële deprivatie is voor een groot deel verantwoordelijk voor de negatieve gevolgen van werkloosheid, onder meer voor problemen met de tijdsbesteding en de afname van de sociale participatie. Het beperken van de financiële gevolgen van de werkloosheid is wellicht een onrealistische beleidsoptie vanwege de budgettaire beperkingen van de overheid. De vraag is bovendien of het een wenselijke optie is. Uit de diepteïnterviews bleek dat de financiële deprivatie die gepaard gaat met langdurige werkloosheid in bepaalde gevallen een stimulans vormt om actief naar werk te (blijven) zoeken. Deze reïntegratie is bovendien de beste en misschien ook de enige manier om de gevolgen van werkloosheid te beperken. Toch is het mogelijk dat de overheid initiatieven ontplooit om werklozen een zinvolle bezigheid te geven die de gevolgen van werkloosheid verzachten. De plaatselijke werkgelegenheidsinitiatieven van de federale minister van tewerkstelling Miet Smet zijn een poging in die richting. Een belangrijke vraag die bij dit en eventuele andere gelijkaardige initiatieven kan worden gesteld, is in hoeverre de tewerkgestelde werklozen zelf deze vorm van tewerkstelling als echte arbeid ervaren. De initiatieven hebben bij de bevolking reeds een negatieve bijklank gekregen. De ingeburgerde term "klusjesdiensten" heeft de connotatie van precaire en soms vernederende arbeidsvoorwaarden. De recente discussie rond een alternatief instrument op het vlak van de buurtdiensten, met name de dienstencheque, lijkt beter tegemoet te komen aan de vastgestelde behoefte. Het verenigen van professionalisme en "normale" voorwaarden maakt inherent deel uit van de doelstellingen van dit voorstel (Lebrun & de Selys, 1994: 43- 44).
De vastgestelde spanning tussen werk en gezin wijst op een gebrekkige afstemming van de arbeidsmarkt op het gezinsleven. Een gezin met tweeverdieners is intussen de norm geworden. De tijd die in deze gezinnen kan worden vrijgemaakt voor de kinderen en het huishouden is soms erg beperkt. Deze vaststelling dient één van de belangrijkste uitgangspunten te vormen in het debat rond arbeidsherverdeling en arbeidsduurverkorting. De vrijwillige invoer van de "vierdagenweek" is alvast een stap in de goede richting. We menen echter dat extra beleidsinitiatieven noodzakelijk zijn, die specifiek rekening houden met het combineren van het arbeids- en gezinsleven over de ganse levensloop. Er is een sterke concentratie van arbeid in de leeftijdscategorieën waarin het gezin wordt uitgebouwd. Maatregelen als het brug- en prepensioen versterken die tendens nog. Vanuit onze bevindingen pleiten we voor een herverdeling van arbeid waarbij sterk rekening wordt gehouden met de gezinssituatie. De werklast van de relatief jonge leeftijdscategorie moet worden verlicht en beter worden gespreid over de levensloop. Arbeidsduurverkorting (vierdagenweek) en het recht op halftijdse en voltijdse loopbaanonderbreking zijn daartoe geschikte instrumenten. Het inkomen zou beter over de levensloop moeten worden gespreid. Op die manier kan worden gecompenseerd voor het inkomensverlies dat jonge werknemers lijden ten gevolge van arbeidsduurverkorting. De tewerkstelling van oudere werknemers wordt op die manier ook economisch aantrekkelijker.
C. Werkloosheid laat blijvende sporen na op de betrokkene, het gezin en de samenlevingWerkloosheid eindigt niet met hertewerkstelling. De voormalige werklozen lopen ook na een gebeurlijke werkhervatting een groot risico op hernieuwde werkloosheid. Maar ook na een duurzame werkhervatting laat werkloosheid blijvende sporen na. Zij tekent de werkloze en zijn kinderen.
C. 1. Het geschokte vertrouwen van de ex- werkloze
We stelden vast dat tewerkgestelden die al minstens één jaar ononderbroken aan het werk zijn, maar die vroeger langdurig met werkloosheid werden geconfronteerd, een aantal blijvende gevolgen van hun werkloosheidservaring met zich meedragen. Sommige blijvende gevolgen van de werkloosheid worden pas zichtbaar na de werkhervatting. Pas dan beschouwen de voormalige werklozen de voorbije periode van werkloosheid als een onrecht dat hen werd aangedaan. Zij staan wantrouwiger tegenover het leven en tegenover de samenleving. Het geheel van de blijvende effecten van de werkloosheid, die we in het onderzoek hebben vastgesteld, blijkt betrekking te hebben op vertrouwen. Wie voor een betekenisvolle periode werkloos is geweest, lijdt aan een blijvend verlies van zelfvertrouwen en ontwikkelt een negatiever zelfbeeld. Deze mensen worden pessimistischer over de toekomst, krijgen het gevoel geen vat meer te hebben op het leven en zijn geneigd een proteststem, meer bepaald een stem voor het Vlaams Blok, uit te brengen. Zij verliezen vertrouwen in de meeste instellingen, waarschijnlijk omdat hun geloof in de maakbaarheid van de samenleving afneemt. Samengevat, de waargenomen blijvende effecten van de werkloosheid geven de indruk dat werkloosheid wordt beleefd als een krenking die leidt tot een verlies van vertrouwen in zichzelf, de instellingen en de toekomst.
De maatschappelijke gevolgen van de werkloosheid verdwijnen dus niet bij tewerkstelling. In een samenleving waarin een groot aantal mensen geconfronteerd wordt met werkloosheid, heeft een groeiend deel van de bevolking het gevoel machteloos te staan tegenover de toekomst en het leven. Deze mensen hebben een geschonden zelfbeeld en relatief weinig zelfvertrouwen en vertrouwen in instellingen. De omvang van die groep is niet een functie van het aantal werklozen op een gegeven ogenblik, maar van het aantal mensen dat in het verleden geconfronteerd is geweest met langdurige of vrij langdurige werkloosheid.
Die vaststelling heeft ook implicaties voor sociologisch onderzoek. Zij maakt duidelijk dat het meten van de huidige sociaal- economische positie niet volstaat als men het denken en handelen van mensen wil begrijpen. Even belangrijk als de positie op een gegeven ogenblik is de afgelegde weg: de sociale mobiliteit ten opzichte van het gezin van herkomst en de tewerkstellingsgeschiedenis van de respondent.
De toename van het aantal mensen dat met een werkloosheidservaring werd geconfronteerd, bëïnvloedt ook het culturele klimaat. Die mensen zijn immers op zoek naar een verklaring voor hun werkloosheid, naar gronden voor zelfrespect, naar mogelijkheden om weer vat te krijgen op hun leven, naar toekomstperspectieven en naar instellingen en maatschappelijke agenten waarin ze vertrouwen kunnen hebben. Op dat vlak heeft onze samenleving, concreet dan de politieke, sociaal- economische en sociaal- culturele organisaties waarvan kan worden verwacht dat zij maatschappij- en toekomstbeelden ontwikkelen en mensen handelingsbekwaam maken, hen nog niet veel weten te bieden.
In de door ons opgetekende levensverhalen tekent zich slechts één samenhangende kijk op de werkloosheid duidelijk af. Deze biedt eigenwaarde in termen van nationale of etnische identiteit, geeft de migranten de schuld van de werkloosheid, zoekt in het terugsturen van de "vreemdelingen" een oplossing voor de werkloosheid, alsook voor het herstel van een zekerder, meer beheersbare toekomst, en beschouwt het Vlaams Blok als de agent van een dergelijke oplossing. De combinatie van geschonden zelfvertrouwen en zelfwaarde, het gevoel van verlies van controle over het leven en het geschonden vertrouwen in de samenleving en haar instellingen, zal dergelijke ideologische ontwikkelingen waarschijnlijk verder in de hand werken. Volledige tewerkstelling lijkt immers niet haalbaar op middellange termijn en het gaat daarenboven om een ideologisch effect dat, paradoxaal genoeg, pas duidelijk optreedt als het werk wordt hervat. Onze samenleving staat daarom niet alleen voor een sociaal- economische, maar ook voor een culturele of een ideologische uitdaging. De maatschappelijke krachten die in etnocentrisme geen oplossing, maar een probleem zien, staan voor de uitdaging een geloofwaardige oplossing voor de werkloosheid voor te stellen en deze te koppelen aan een gevoel van beheersbaarheid van de toekomst.
Onze bevindingen met betrekking tot de "blijvende" gevolgen van werkloosheid werpen ook een schaduw op de tewerkstellingsinitiatieven voor werklozen. Indien regulier werk er niet in slaagt om deze gevolgen van werkloosheid te verhelpen, is het weinig waarschijnlijk dat specifieke programma's voor werklozen hiervoor een goede remedie zijn. Integendeel zelfs, het institutionaliseren van minderwaardige jobs ten dienste van de gelukkigen met volwaardige jobs en een volwaardig inkomen zou wel eens het gevoel van sociale degradatie kunnen versterken. In die zin vormen de tewerkstellingsinitiatieven voor werklozen een mes dat aan twee kanten snijdt. Enerzijds bieden zij kansen om bepaalde gevolgen van de werkloosheid te verlichten (zie hoger), maar anderzijds is de kans groot dat ze een negatieve invloed hebben op het zelfvertrouwen, het vertrouwen in de medemens en het vertrouwen in de samenleving in het algemeen.
C.2. Slechtere schoolresultaten bij de kinderen
Volgens onze bevindingen is er een effect van de werkloosheid van de vader op de schoolprestaties van kinderen, onafhankelijk van de sociale achtergrond. De meeste verklaringen die in de literatuur voor dit effect worden gegeven, lijken voor onze groep respondenten niet op te gaan. Wij vonden dit effect op de schoolprestaties in een groep die, althans volgens de indicatoren die we hebben gebruikt, niet te kampen had met ontwrichte relaties tussen de ouders onderling en tussen de ouders en de kinderen. De negatieve effecten op de schoolprestaties deden zich ook voor in gezinnen waarvan het sociale netwerk niet ineengeschrompeld was (op contacten met de collega's na). De tijdelijk slechtere schoolresultaten van de kinderen worden blijvend gemaakt door de manier waarop ons schoolsysteem slechtere prestaties aanpakt. Kinderen van vaders die een tijdje werkloos zijn geweest, hebben een significant hogere kans om schoolachterstand te hebben opgelopen en naar het beroepsonderwijs te zijn georiënteerd. Dit laatste maakt werkloosheid gedeeltelijk erfelijk omdat afgestudeerden van het beroepsonderwijs in het algemeen niet verder studeren en een relatief zwakke positie op de arbeidsmarkt hebben.
Het is voorlopig niet duidelijk welke mechanismen precies verantwoordelijk zijn voor de effecten van de werkloosheid van de vader op de schoolprestaties van de kinderen. Het is daarom ook niet duidelijk hoe ze kunnen worden aangepakt. Men zou binnen het onderwijs wel kunnen streven naar een voldoende zorgbreedte om rekening te houden met de bijzondere moeilijkheden van kinderen en jongeren die met werkloosheid van hun ouders worden geconfronteerd.
Meer ten gronde moet ook gewerkt worden aan de mechanismen die slechtere schoolprestaties omzetten in schoolachterstand en in een oriëntatie naar het beroepsonderwijs. Onderwijsspecialisten in Vlaanderen kennen dit probleem en er bestaat een groeiende consensus dat het bissen en de schoolachterstand moeten verminderd worden. Zo'n ontwikkeling zou in elk geval de kans verkleinen dat tijdelijk slechtere schoolprestaties worden omgezet in een onomkeerbare schoolachterstand en een moeilijk omkeerbare oriëntatie. De oriëntatie naar het beroepsonderwijs verloopt in het algemeen niet via een positieve keuze. Leerlingen glijden erin af via doubleren en slechte resultaten. Het bewustzijn van dit fenomeen stimuleert een zoektocht naar andere manieren om de leerlingen te oriënteren. Eén van de voorstellen om hieraan tegemoet te komen is het uitstellen van de keuze tussen het beroepsonderwijs, het technisch onderwijs en het algemeen vormend onderwijs tot het einde van de eerste cyclus van het secundair (Elchardus, 1994b). Dit zou eveneens de kans verkleinen dat leerlingen ten gevolge van de tijdelijke werkloosheid van hun vader terechtkomen in onderwijstypes die hen niet de beste ontplooiingskansen bieden.
C.3. De cultuur van sociale degradatie
Kinderen waarvan de vader werkloos is (of was) en die schoolachterstand oplopen, stellen zich racistischer en individualistischer op dan hun leeftijdgenoten. Die attitudes maken deel uit van een deprivatiecultuur waarmee kinderen en volwassenen reageren op sociale degradatie. Bij de volwassenen vergroot die cultuur de kans dat voor het Vlaams Blok wordt gestemd.
De werkloosheid van de vader is eveneens op een andere manier verbonden met deze attitudes. Ze verhoogt de kans dat kinderen in het beroepsonderwijs terecht komen. In dit type onderwijs hebben etnocentrisme, racisme en individualisme een grotere kans zich te manifesteren, omdat ze, zeker ten dele, behoren tot een overkoepelende subcultuur waarin leerlingen van het beroepsonderwijs in grotere mate participeren dan leerlingen van de andere types onderwijs. Deze subcultuur wordt onder meer gekenmerkt door een voorkeur voor de commerciële zender VTM en voor een geheel van muziekgenres dat we Wendymuziek hebben genoemd ("tien om te zien muziek", Vlaamse liedjes en House).
De geobserveerde effecten van de werkloosheid van de vader op de kinderen kunnen niet begrepen worden buiten specifieke institutionele regelingen en culturele dynamieken om. Het is via de institutionele ordening van ons schoolsysteem dat tijdelijke slechte schoolresultaten van de kinderen van werklozen vertaald worden in schoolachterstand en in een oriëntering naar het beroepsonderwijs. Dit leidt ertoe dat kinderen van werklozen uit reactie tegen die sociale degradatie zich racistischer en individualistischer opstellen. Het aannemen van deze houdingen is echter geen individuele, psychische of rationeel voorspelbare reactie. Deze houdingen maken daarentegen deel uit van een verspreid vertoog of een subcultuur die ook tot uiting komt in een voorkeur voor bepaalde muziekgenres en in een zendervoorkeur. Deze subcultuur biedt die onfortuinlijke ouders en kinderen blijkbaar aantrekkelijke referentiekaders. Eén van de meest problematische kenmerken van deze subcultuur is het racisme en/of etnocentrisme. Werkloosheid van de vader heeft een redelijk belangrijke invloed op deze attitude, maar deze invloed wordt volledig gemedieerd door schoolachterstand en het studeren in het beroepsonderwijs.
Terwijl slechte schoolresultaten, achterstand en oriëntering van leerlingen ruime aandacht krijgen van het onderwijsbeleid kan dit niet worden gezegd van de culturele gevolgen van werkloosheid die we op het spoor kwamen. Er is onvoldoende aandacht en een zeer gebrekkige kennis van de culturele dynamieken die hun oorsprong vinden in sociale degradatie. Het beroepsonderwijs lijkt de geprivilegieerde setting te zijn waar een cultuur van sociale degradatie tot ontwikkeling komt. Ondertussen is deze cultuur reeds voldoende uitgekristalliseerd om zich ook uit te drukken via affiniteiten met politieke partijen, tv- zenders en muziekgenres. Het aanpakken van dit probleem is geen kwestie meer van sociaal- economisch beleid maar van cultuurpolitiek. De subcultuur die we bekeken hebben verwijst naar de nood aan een coherent vertoog dat mensen toelaat te leven met relatieve deprivatie en sociale degradatie, zonder te vervallen in cynisme, individualisme, racisme en autoritarisme. In dat verband kunnen een paar denkpistes worden geëxploreerd. Er is nood aan meer inzicht in en kennis over de culturele dynamiek die zich in de beroepsscholen voltrekt. Deze kennis moet dan worden aangewend om die scholen in hun taak te ondersteunen. Een andere mogelijkheid betreft de commerciële zender VTM. Het is duidelijk dat deze zender de voorkeur heeft van de mensen die zich gedegradeerd voelen. Een voorkeur voor deze zender is één aspect van een subcultuur die ook racisme of etnocentrisme omvat. Toch is er geen enkele indicatie dat de makers van VTM de bedoeling hebben het racisme aan te wakkeren. Het is makkelijker in hun programmatie indicaties van het tegendeel te vinden. Het lijkt ons daarom aangewezen dat de commerciële zender, zonder zijn succesformule op te geven, zoekt naar manieren om de kans te verkleinen dat zijn kijkers persoonlijke problemen omzetten in racisme, etnocentrisme en cynisme.
Publicatie:Werkloosheid... wordt vervolgd (de reïntegratie van langdurig werklozen: een longitudinale analyse).
Prof. dr. M. ELCHARDUS, VUB, 1995uitgeput