Het programma
1. De rol van de internationale overheden tegenover staten in
crisis
Verschillende elementen kunnen ertoe leiden dat overheden een deel van hun
bevoegdheden niet meer kunnen uitoefenen, dat staten onbestuurbaar worden of
zelfs dat de staatsmacht als zodanig verdwijnt. Steeds vaker wordt de roep
naar een actief optreden van internationale overheden gehoord. Welke rol kunnen
de internationale overheden spelen tegenover staten in crisis? Het is aangewezen
dit onderzoek uit te voeren in samenwerking met buitenlandse partners.
2. Reconstructie van staten die uit een oorlogssituatie komen
Welke rol kunnen andere landen, internationale/supranationale instellingen
en NGO's spelen in de wederopbouw van landen die uit een oorlogssituatie
komen? Legitimiteit, effectiviteit en efficiëntie kunnen op verschillende
domeinen (humanitair, economisch, politiek) worden onderzocht. Voor het uitvoeren
van dit onderzoek zal de voorkeur worden gegeven aan ploegen die samenwerken
met buitenlandse partners.
3. Toekomst van het sociaal beleid in een mondiale en Europese context
Welke rol speelt België in de internationale gouvernementele organisaties
(IGO's)? Wat zijn de implicaties voor de nationale identiteit van de deelname
aan Europese en wereldstructuren? Hoe beïnvloedt de Europese integratie
de ontwikkeling van een gemeenschappelijk sociaal beleid en wat zijn de gevolgen
daarvan voor het Belgische beleid? Is het wenselijk en mogelijk om een gemeenschappelijke
doelstelling voor de levenskwaliteit na te streven?
4. Het probleem van het democratisch deficit in Europa: is er op Europees
niveau echte democratie mogelijk en kan het maatschappelijke middenveld doelmatig
bij de uitbouw ervan worden betrokken? Op wereldniveau interageert de EU
als regionaal politiek blok met andere IGO's. De werkelijke invloed van deze
organisaties op het interne sociale beleid is onvoldoende gekend. Wat zijn
de consequenties van de mondialisering op de soevereiniteit en de democratische
besluitvorming?
[top]
1. In België en in andere Europese landen heeft het democratische systeem lang gesteund op “verzuiling”. Deze mechanismen worden echter verzwakt door recente ontwikkelingen. Sociale en culturele evoluties (multi-etnische en multiculturele samenleving, differentiatie in de levensstijl, individualisme enz.) zorgen voor een meer complexe, flexibele en gefragmenteerde bevolking. Wat zijn de kenmerken en de gevolgen van deze “ontzuiling”?
2. Het afgelopen decennium werden verschillende initiatieven genomen om de werking van de federale overheidsinstellingen en de relaties tussen politiek-overheidsinstellingen-burger en ondernemingen te verbeteren. Het meest bekende recente initiatief is het Copernicusproject. Welke lessen kunnen hieruit getrokken worden voor toekomstige initiatieven? Wat zijn de succes- en faalfactoren van moderniseringsprojecten bij de federale overheid? Wat is de specificiteit van de (federale) overheid in dit verband? In welke mate verschilt de overheid nog van een bedrijf uit de privé-sector? Wat betekent dit voor de identiteit van het personeel?
3. De overheid probeert het maatschappelijke leven via talrijke
maatregelen en ingrepen in goede banen te leiden. Vaak is er geen evaluatie
van de concrete gevolgen van deze maatregelen op het terrein zelf. Welke instrumenten
kunnen ontwikkeld worden om concreet na te gaan of en hoe de overheidsmaatregelen
daadwerkelijk het beoogde doel bereiken?
De productiviteit van de overheidsuitgaven vereist nader onderzoek. Is het
mogelijk de kosten en de baten van overheidsmaatregelen te kwantificeren? Onderzoek
inzake deze problematiek kan zowel generisch (ontwikkeling van ruim toepasbare
methodologieën) als sectorieel (onderzoek naar financiële kosten
en baten van overheidsmaatregelen in duidelijk omschreven domeinen).
4.
De kwaliteit van de openbare diensten is niet alleen te meten met objectieve
maatstaven.
De perceptie en de verwachtingen van het publiek zijn belangrijk voor het niveau
van tevredenheid en vertrouwen. Wat is het verband tussen kwaliteit van de overheidsinstellingen,
tevredenheid van het publiek en vertrouwen in de overheid? Wat is het verband
met interactieve besluitvorming?
5. Werking van de ombudsmannen
De werking van de ombudsmannen voor de geliberaliseerde sectoren (b.v. telecom,
elektriciteit…) is een mogelijk onderwerp van onderzoek, dat oog moet
hebben voor een vergelijking met de werking van deze ombudsmannen in andere
Europese landen.
[top]
1. Het justitieel beleid in het algemeen en de verbanden tussen verschillende niveaus van beleidsvorming en -uitvoering. Zowel de echelonnering zelf als de verbanden tussen de verschillende beleidsniveaus (het Europese inbegrepen) dienen in kaart te worden gebracht. De algemene organisatie van het systeem wordt in deze problematiek betrokken: territoriale organisatie, verschillende jurisdicties, duale organisaties, human resource management enz. Aandachtspunten hierbij zijn: modernisering van het systeem en de verbetering van de performantie en de efficiëntie en de snelheid waarmee de modernisering plaatsvindt.
2. De hervormingen in het rechtsproces in heel Europa in het
voorbije decennium wijzen in de richting van een vereenvoudiging en een deformalisering
van procedures om te komen tot een betere kosten/batenverhouding.
In aansluiting hierbij dient men zich vragen te stellen over de modaliteiten
voor het uitwerken van een evaluatie van het systeem en over de keuze van de
te selecteren indicatoren. Het gaat hier om indicatoren die ons correct kunnen
informeren over de resultaten en effecten van het beleid binnen het justitieel
apparaat en van het beleid dat men met behulp van dit apparaat wil voeren.
Dit onderzoek dient uitgewerkt te worden door een multidisciplinair team en
een onderscheid te maken tussen de kostprijs van criminaliteit en de kostprijs
van justitie. Hebben de resultaten van gelijkaardig onderzoek in het buitenland
bijgedragen tot het bepalen van beleidsprioriteiten?
3. De macro- en microsociologische benaderingen hebben zich de laatste decennia voornamelijk gebogen over de werking van de instellingen, de houding van de bevolking of de socio-politieke context waarbinnen nieuwe bestraffingsvormen plaatsvinden. De analyse van de evolutie van als «delinquent» bestempelde gedragingen zelf is ondermaats gebleven. De actoren van justitie ervaren het als een gemis dat zij niet kunnen beschikken over analyseschema’s of evaluatiemethodieken om de op het terrein waargenomen evoluties te beoordelen en er op een meer adequate manier op te reageren. Anders gezegd, de sociale mutaties en hun verschillende componenten dienen bestudeerd te worden om de evoluties binnen bepaalde "delinquente" gedragingen te kunnen verstaan.
4. De voorbije decennia hebben geleid tot een wijziging in de samenleving door de herschikking van verantwoordelijkheden. Moeten de burgers – en zo ja, in welke mate - instaan voor hun eigen veiligheid en hoe en in welke mate moet het maatschappelijke middenveld worden betrokken bij de misdaadpreventie en veiligheid? Concepten zoals community policing en gemeenschapsdienst als straf, wetgeving over witwaspraktijken die de particuliere sector dwingt tot daden van controle en informatie, wijzen op de verschillende manieren waarop het middenveld en het rechtssysteem van elkaar afhankelijk worden gemaakt.
5. De problematiek van het recht mag niet worden beperkt tot
het strafrecht. Het imago en de legitimiteit van justitie houdt ook verband
met de uitvoering van burgerlijk en administratief recht.
De werking van het burgerlijk recht in het bijzonder, de achterliggende logica
van de organisatie en de uitoefening ervan, de eventueel tegenstrijdige evoluties
waaraan het is onderworpen (nu eens naar formules die de bevoegdheid van de
rechter vergroten, dan weer naar andere waarbij bemiddeling aan bod komt),
en de manier waarop deze verschillende parameters het beeld en de legitimiteit
van justitie beïnvloeden, dienen hierbij te worden onderzocht.
6. Mogelijk zal de vraag van de “gevaarlijkheid” en de gepaste reactie hierop verschuiven naar het centrum van het misdaadbeleid. Hoe moeten we omgaan met delinquenten die als gevaarlijk worden beschouwd (bijvoorbeeld schuldig aan seksuele agressie). De strategieën van onschadelijkmaking, die soms voorgesteld worden als een oplossing, moeten worden geanalyseerd in het licht van de werkelijke impact die ze op langer termijn kunnen hebben en van de onverwachte effecten die ze kunnen veroorzaken. Het probleem van "gevaarlijkheid" zal echter niet alleen gevoed worden door misdadigers die als gevaarlijk worden beschouwd, maar vooral door het beeld van gevaar dat men zich vormt van criminele netwerken en organisaties en van terroristische organisaties: welke pistes van misdaadbeleid die rekening houden met hetgeen de laatste 25 jaar op het vlak van de mensenrechten werd verworven, kan men ontwikkelen?
7. Criminaliteit wordt in de huidige context vaak als overtreding van de wet veeleer dan als het berokkenen van schade aan de medemens. Hoewel België de laatste jaren heel wat initiatieven heeft genomen voor een betere erkenning en een efficiëntere bescherming van de slachtoffers, moet evaluatieonderzoek naar de effecten van deze regelgeving nog gebeuren. Formele zowel als meer informele initiatieven voor herstelrecht en bemiddeling zagen het licht, vanuit sociaal-ethische overwegingen dat daders de kans moeten krijgen zelf bij te dragen tot de oplossing van de gevolgen van het delict. In België kan de toepassingssfeer van het nog verder worden uitgebreid. Het onderzoek aangaande herstelrecht en bemiddeling dient verschillende elementen te omvatten: de relatie tussen deze benaderingen en het “klassieke” strafrecht, de toepassing van de modaliteit, doelstellingen en methodes, een vergelijking met andere landen, inclusiefactoren, effecten (ook naar reclassering van de veroordeelde en naar recidive) en een kosten-batenanalyse.
8. Het fenomeen prostitutie wordt beïnvloed door de beleidsmatige aanpak ervan. Het is aangewezen na te gaan in welke mate de juridische en andere regelgeving het verschijnsel prostitutie beïnvloedt, en dit in het kader van een (rechts)vergelijkende studie. Binnen dit onderzoeksdomein dienen transversale verbindingen te worden gemaakt met andere thema’s uit het programma, zoals migratie, criminaliteit en problematiek van de verhoudingen tussen man en vrouw.
[top]
1. Economische ontwikkeling en toekomstvisie: onderzoek naar
de manoeuvreerruimte om een industrieel en economisch beleid te voeren dat
gericht is op innovatie en competitiviteit.
Wat is het concurrentievermogen van België t.o.v. andere EU-lidstaten?
Wat zijn de comparatieve voordelen van België, welke houding kan men aannemen
om, vanuit een toekomstgericht perspectief en in het kader van een gemondialiseerde
economie, de groei van een dynamische Belgische economie te ondersteunen die
in staat is kwaliteitsvolle arbeidsplaatsen te creëren?
Is het mogelijk een zicht te krijgen op de sectoren die in de toekomst in een
Belgische context zullen kunnen zorgen voor jobs en productiviteitsgroei?
In dit verband dient men de wisselwerking tussen begrotingsbeleid en economische
groei te onderzoeken, waarbij men rekening houdt met de gevolgen van de verschillende
aspecten van het begrotingsbeleid op de economische groei, niet alleen met
die maatregelen welke uitdrukkelijk de stilumering van de economie tot doel
hebben.
Bovendien is het aangewezen onderzoek te verrichten om de methodieken om voorspellingen
aangaande de Belgische economische groei te maken, te verfijnen. Dit onderzoek
moet leiden tot resultaten die kunnen gebruikt worden door instellingen zoals
de Nationale Bank van België en het Federaal Planbureau.
2. De innoverende onderneming: bedrijven moeten zich constant
aanpassen aan nieuwe ontwikkelingen in technologie, regelgeving, internationalisering
van markten, maar ook in samenstelling en capaciteiten van hun personeel, hun
doelpubliek enz.
Op welke wijze kan men komen van een input-gestuurd innovatieproces tot een
marktgestuurd innovatienetwerk?
Welke rol speelt innovatie in geliberaliseerde sectoren zoals telecom, energie,
post?
Onderzoek waarin dwarsverbindingen worden gelegd tussen wijzigingen in de organisatie
van bedrijven en andere thema's in dit programma zoals de problematiek van
innovatie, multiculturaliteit, gender, criminaliteit, veroudering, kwaliteit
van de arbeid… is hier op zijn plaats.
3. Multi-level governance: onderzoek naar de manieren om de
economie te reguleren en te ontwikkelen binnen een context van governance op
verschillende niveaus (internationaal, Europees, federaal, gefedereerd, lokaal).
Welke methodologie maakt het mogelijk tot een coherent geheel van regelgeving
over de verschillende bevoegdheidsdomeinen heen te komen?
Impact van de opbouw van Europa (verdragen, reglementen, normalisering …)
op de leefbaarheid op lange termijn van de Belgische economie in termen van
investeringen, (de)lokalisering (vooral van diensten), van herverdeling van
de rijkdom …
Een concrete case naar de problematiek van multi-level governance zou een onderzoek
in internationaal verband naar de werking in België van regulatoren inzake
telecom (BIPT) kunnen zijn: hoe zien hun werking, bevoegdheden, positionering
binnen de staatsstructuur eruit?
4. Modernisering van de controle
De procédés die worden gebruikt om controle op de bedrijven uit
te oefenen, moeten een prospectief beleid, zowel op het vlak van de bedrijven
als dat van de overheid, mogelijk maken. In dit verband dienen enerzijds het
spanningsveld tussen marktinformatie en prudentiële controle en anderzijds
het spanningsveld tussen prudentiële controle en concurrentiebeleid te
worden onderzocht. Hoe kan men een toekomstgerichte benadering van deze problematiek
bevorderen?
I.v.m. de controle dienen ook de kostprijs en de impact van administrtatieve
lasten op het bedrijfsleven te worden onderzocht.
5. Sociale verantwoordelijkheid op bedrijfsniveau: omdat de sociale verantwoordelijkheid van de ondernemingen kan bijdragen tot de strategische doelstellingen van de Top van Lissabon , moeten volgende thema's worden onderzocht: de band tussen economische performantie en sociale verantwoordelijkheid, de wijze waarop sociale verantwoordelijkheid in de praktijk wordt gebracht, de problematiek van het aannemen van regels van sociale verantwoordelijkheid in de KMO's, de transparantie van de instrumenten die worden gebruikt om beleid en praktijk van sociale verantwoordelijkheid te ontwerpen, te beheren en te beschrijven.
6. De sociale economie en haar plaats in de economie: langetermijneffecten van de sociale economie in termen van werkgelegenheid – en de kwaliteit ervan -, van schepping van rijkdom en van het ontwikkelen van een toekomstgerichte visie op de plaats van deze sector in de nationale economie, overheidsinstrumenten die kunnen ontworpen worden om deze visie te ondersteunen; sociale kosten en voordelen van gesubsidieerde en niet-gesubsidieerde sociale-economieprojecten.
7. Mededingingsrecht
De aanpassing van het mededingingsrecht aan de zich wijzigende structuren en
aan de steeds evoluerende markststructuren is eveneens een thema van onderzoek.
Meer bepaald zou bij het onderzoek over de voormelde onderzoeksdomeinen op
een transversale wijze kunnen worden onderzocht op welke wijze het mededingingsrecht
kan/moet gemoderniseerd worden.
1. Van Europa de meest competitieve economie in de wereld te maken in het kader van een groei die oog heeft voor de kwaliteit van de arbeid en een grotere sociale cohesie
[top]
1. Nieuwe communicatietechnologieën doorbraken de traditionele
patronen, ruimten en circuits van de sociale interacties. Technologieën
kunnen de participatie en mondigheid versterken, maar ze kunnen ook leiden
tot uitsluiting. Hoe vergroten of verkleinen deze technologieën de sociale
ongelijkheid en de generatiekloof? Hoe veranderen ze de bestaanszekerheid?
Hoe scheppen ze nieuwe vormen van participatie, debat en protest? Hoe kunnen
ze de relatie tussen burger en overheid verbeteren?
In welke mate dragen de zogenaamde ‘Public Access Points’ in openbare
gebouwen door openbare toegang tot het Internet bij tot het participatieproces?
2. Sociale weerslag van nieuwe technologieën.
De problematiek van de reproductieve gezondheid is een case binnen de problematiek
van de nieuwe technologieën: een multidimensioneel (microsociologie,
volksgezondheid, recht enz.) onderzoek over de evolutie van de gedragingen
rekening houdend met de ontwikkeling van de bio-medische technologieën
en met de nieuwe maatschappelijke problemen is hier op zijn plaats.
3. De nieuwe technologieën, maar ook de nieuwe beleidslijnen, brengen nieuwe vormen van ermee geassocieerde criminaliteit met zich (denken we aan de nieuwe milieuwetgeving en het probleem van de beheersing van illegale afvalstromen). De uitwerking van een aangepaste Belgische wetgeving kan niet gebeuren zonder terdege rekening te houden met de wetgeving in andere landen en de op Europees niveau uitgewerkte initiatieven.
4. De proliferatie van nieuwe media en internetruimten heeft
parallelle netwerken voor distributie en uitwisseling van wetenschappelijke,
artistieke en culturele werken gecreëerd. Genetica en biotechnologie hebben
in het onderzoek geleid tot nieuwe verhoudingen tussen de overheid en de particuliere
sector.
De nieuwe communicatienetwerken en de nieuwe partnerschappen in het wetenschappelijk
onderzoek leiden tot drastische veranderingen van het vroegere evenwicht tussen
markt en staat en tussen intellectuele eigendomsrechten en publiek domein.
De problematiek van de nieuwe verhoudingen tussen overheid en particuliere
sector kan bestudeerd worden door gebruik te maken van ervaringen uit het buitenland
over Publiek-Private Samenwerking (PPS) toegepast op het domein Onderzoek en
Ontwikkeling. Welk type van onderzoek is hier aangewezen? Wat is de beste organisatievorm?
Hoe moeten eigendomsrechten in PPS worden behandeld?
5. Kosten en baten van het wetenschapsbeleid
Het wetenschapsbeleid heeft een rechtstreekse (overheidsopdrachten) en indirecte
(toepassing van wetenschappelijke inzichten in de bedrijfsvoering) invloed
op het bedrijfsleven in België.
In dit verband is een onderzoek naar de kosten en baten van het wetenschapsbeleid
wenselijk. Hierbij wordt in de eerste plaats gedacht aan een onderzoek naar
de kosten en baten in die sectoren welke aanzienlijke delen van het federale
budget voor wetenschapsbeleid gebruiken, zoals ESA en Airbus.
6. Nieuwe communicatietechnologieën en politieke mobilisatie
Hoe internationaliseren de nieuwe communicatietechnologieën machtsnetwerken,
sociale conflicten en protestbewegingen? Hoe reorganiseren de meer traditionele
politieke instellingen (overheid, partijen, drukkingsgroepen…) zich
als ze ermee worden geconfronteerd?
7. De nieuwe technologieën bieden kansen voor de bestrijding van armoede en verbetering van de kwaliteit van leven in ontwikkelingslanden. Het eenvoudigweg overdragen van technologie is onvoldoende. Het is noodzakelijk dat de ontwikkelingslanden een eigen capaciteit kunnen opbouwen om deze technologieën vanuit hun eigen agenda te beoordelen, te ontwikkelen of aan te passen aan de lokale omstandigheden. Hoe verloopt vandaag de samenwerking tussen Noord en Zuid? Zijn ontwikkelingslanden volwaardige partners in internationale netwerken of blijven ze ondergeschikt aan de onderzoeksagenda’s van de geïndustrialiseerde landen?
8. Internet
Het maatschappelijk belang van het fenomeen “internet” noodzaakt
een versterkte expertise terzake in het onderzoek op het gebied van de menswetenschappen.
Het komt erop neer de invloed van het internet op het geheel van de menselijke
activiteiten te belichten en daarbij de specifieke en gedifferentieerde manieren
te decoderen waardoor het internet zich via die verschillende activiteiten
aanpast en vormt.
De volgende thema’s worden opgegeven bij wijze van illustratie:
[top]
1.
Om meer inzicht te verwerven in de mechanismen van uitwaaiering en versnippering,
moeten de postmoderne stedelijke ontwikkeling en de post-fordiaanse productieprocessen
onderzocht worden.
Zijn er bepaalde types van werkgelegenheid die meer beantwoorden aan de noden
en de kenmerken van de stedelijke bevolking? Hoe evolueren ongelijkheden
op sociaal vlak in verhouding tot ongelijkheden op ruimtelijk vlak: is werkloosheid
in een regio met hoge werkgelegenheid anders dan in een met lage werkgelegenheid,
zijn armen in rijke gebieden er anders aan toe dan die in arme gebieden?
2. Het overheidsbeleid had en heeft een gewilde of ongewilde invloed op de ruimtelijke verscheidenheid in de samenleving. Er dient onderzoek te gebeuren naar de mate waarin het overheidsbeleid alleen of in samenspraak dan wel in confrontatie met andere actoren (b.v. middenveld, bedrijfswereld) een invloed kan hebben op bepaalde ontwikkelingen, met name op het ruimtelijke aspect ervan. In dit verband zal de voorrang worden gegeven aan onderzoek dat de inzichten verhoogt in de manoeuvreerruimte van de overheid en de relaties tussen overheid en andere actoren in beleidsdomeinen die te maken hebben met economische ontwikkeling, bevordering van de werkgelegenheid en armoedebestrijding.
3. Kosten en baten van internationale instellingen
Gezien de aanwezigheid in België van de zetels van verschillende internationale
instellingen en bedrijven, is een onderzoek naar de kosten en baten van de
aanwezigheid in België van deze instellingen aangewezen. Het is de bedoeling
dat hierbij een ruimtelijk zo fijn mogelijk beeld wordt opgehangen, zodat men
niet alleen over globale cijfers, maar ook over een beekd van "winners" en "verliezers" op
plaatselijk vlak beschikt.
4. Steden waren de knooppunten van culturele en politieke vernieuwing. Door de uitwaaiering van de steden en dank zij de moderne communicatietechnologieën zijn er echter heel wat virtuele netwerken ontstaan. In hoeverre spelen de ruimtelijke verscheidenheid (als uitdrukking van historische ontwikkelingen), het verschil in voorkomen van virtuele netwerken of de verschillende betekenissen van de ruimtelijke nabijheid een rol in de ontwikkeling van politieke ideeën en organisatievormen, van interculturaliteit en van democratische praktijken?
5. Ruimtelijke verscheidenheid en het dagelijkse leven.
De stedelijke samenleving is opgedeeld in een aantal sociale groepen met verschillende
levensstijlen en uiteenlopende opvattingen over hoe en waar ze willen leven
en met verschillende verwachtingen en mogelijkheden voor de deelname aan
het economische leven. Er dient onderzoek te gebeuren naar de wisselwerking
tussen individuele en/of gezinsvoorkeuren m.b.t. plaats van huisvesting,
werk, school enz. en de ontwikkeling van het ruimtelijke weefsel. In dit
onderzoek moet aandacht gaan naar de individuele en familiale leefwereld.
[top]
1. De rol van de arbeidsmarkt bij insluiting of uitsluiting, de rol van informele economieën als alternatieven voor de reguliere arbeidsmarkt en mechanismen buiten de arbeidsmarkt die kunnen leiden tot uitsluiting of insluiting van personen of sociale groepen en die de rol van de arbeidsmarkt versterken of juist verminderen. Hier dient ook de rol van de staat in herverdeling van de rijkdom en de vermindering van sociale ongelijkheid te worden onderzocht.
2. De rol van het sociaal kapitaal en van sociale solidariteit in het voorkomen van sociale uitsluiting en in het ondersteunen van personen en sociale/etnische groepen bij het beklimmen van de sociale ladder en hun integratie in de maatschappij. Dit onderzoek moet ook rekening houden met de veroudering van de bevolking en de multi-etnische samenstelling van de samenleving.
3. Wat bepaalt de "trajecten" in de individuele levensloop van personen die te maken hebben met sociale uitsluiting: al dan niet langdurige perioden van armoede, overgang van precaire naar minder precaire arbeidssituaties, van het "zwarte" naar het reguliere circuit en vice versa? Hebben ongelijkheid en sociale uitsluiting een weerslag op misdaadcijfers, afwijkend gedrag en andere sociale problemen?
4. Vanuit een methodologisch punt is het interessant om instrumenten te ontwikkelen die gericht zijn op de meting van de kwaliteit van leven en verwachtingen betreffende “welzijn” in de moderne of post-moderne maatschappijen. Dit moet verder gaan dan conventionele metingen zoals levensverwachting, gezondheidsindicatoren, inkomen enz.
5. In de maatschappij worden er beelden gevormd over individuen, groepen, volkeren en landen. Er is onderzoek nodig over de invloed van beeldvorming op het beleid en op houdingen en praktijken van discriminatie en uitsluiting en voorts over de invloed van de beeldvorming op de mate waarin de betrokken individuen en groepen zelf een eigen identiteit al dan niet bevestigen of op zichzelf terugplooien, en de gevolgen daarvan op het individueel functioneren, de groepsvorming, het collectieve optreden, de bijdragen tot of de gevaren voor de sociale cohesie.
[top]
1. Loonverschil tussen mannen en vrouwen. Er is onderzoek nodig over: de band vorming/werkgelegenheid en de samenstelling van familie en gezin, de verzoening tussen arbeid/privé-leven en zijn verschillende impact op de materiële zekerheid van mannen en vrouwen (b.v. inkomen, pensioenrechten, alimentatie); de loopbaan en de arbeidmarktpositie van de vrouwen, gender en verdeling van voorrechten en machtsposities, glazen plafond . Bijzondere aandacht gaat naar de situatie van vrouwen met een handicap. De identificatie van de oorzaken van deze verschijnselen en van best practices is nodig.
2. Geweld binnen koppels
Hoe ziet het geweld binnen koppels eruit in België? Hoe kunenn vormingsmodules
worden ingericht voor de verschillende betrokken actoren? Wat zijn de repercussies
van geweld binnen het gezin (met name op de kinderen)? De evaluatue van de
instrumenten voor preventie en repressie van huiselijk geweld is nodig, evenals
een onderzoek naar de slachtoffers van huiselijk geweld.
3. Nieuwe vormen en nieuwe dynamieken van het gezinsleven.
Wat is de impact van de nieuwe gezinsvormen op de zorg voor kinderen en bejaarde
ouders? Wat zijn de gevolgen van de veelvuldige engagementen in het midden
van het leven op gezondheid en loon (inbegrepen pensioen)? Het zou eveneens
interessant zijn de familie te bestuderen als knooppunt van verhoudingen
tussen de generaties, evenals de gevolgen van geografische verspreiding van
de familieleden, de verhouding tussen arbeid en gezinsleven (met inbegrip
van de rol van de werkgever voor het evenwicht tussen de twee werelden) en
het mogelijk verband tussen migratie en wijzigingen in de gezinsverhoudingen.
Seksuele vrijheid en reproductieve gezondheid: een multidimensionaal (microsociologie,
volksgezondheid, recht enz.) onderzoek over de ontwikkeling van de mentaliteiten
ten opzichte van biomedische technieken en samenlevingsproblematieken. Voortplanting
ander medische begeleiding is steeds meer toegankelijk en verspreid. Wat is
de impact ervan op de gezondheid van de vrouwen en op de beeldvorming van het
koppel en van het lichaam?
4. De uittreding uit de arbeidsmarkt en de inkomens van gepensioneerden
De problematiek van de uittreding uit de arbeidsmarkt ligt op het snijpunt
van individuele verwachtingen en mogelijkheden, die over het algemeen leiden
tot een vervroegde uittreding, en de politieke doelstellingen om de activiteitsgraad,
o.a. van werknemers ouder dan 50, op te voeren. Relevante onderzoekthema’s
zijn de activiteit van gepensioneerden (betaald en vrijwilligerswerk, zorg
voor hulpbehoevende familieleden, deelname aan verenigingsleven…)
en de inkomenssituatie van de huidige en toekomstige gepensioneerden (rekening
houdend met de toenemende levensverwachting en de welvaartserosie van de
pensioenen en met de inkomens uit de tweede en derde pensioenpijler).
5. Herstructurering van de laatste levensjaren
Het handhaven van de zelfredzaamheid en de mogelijke rol van nieuwe technologieën
hierin, de solidariteit binnen en tussen generaties, de mishandeling van bejaarde
personen en de levenskwaliteit van de oudste personen dienen te worden onderzocht.
Er moet een bijzondere aandacht worden besteed aan de verschillen binnen de
oudere bevolking en op de consequenties ervan in termen van inkomen, zelfredzaamheid,
familiebanden, nood aan geïnstitutionaliseerde hulp enz. In dit verband
is een betere kennis van de praktijken binnen de families en van de noden van
bejaarden van buitenlandse oorsprong noodzakelijk.
Het ouder worden van personen met een handicap, nieuw gegeven en in het bijzonder
hun vroegtijdig oud worden, maakt het bestuderen van de verschillende vormen
van tenlasteneming noodzakelijk.
2. De uitdrukking "glazen plafond" werd door de Internationale Arbeidsorganisatie omschreven als de "onzichtbare hinderpalen die door vooroordelen in de gedragingen en in de organisatievormen worden geschapen en die vrouwen beletten hogere verantwoordelijkheden op te nemen."
[top]
1. De multiculturele samenleving
De integratie, die als de volledige deelname in alle sectoren (op sociaal,
economisch, cultureel en politiek vlak) gedefinieerd is, staat centraal in
onze multiculturele samenleving. Het zou nuttig zijn om een grootschalig
nationaal onderzoek op te starten om de sociaal-economische situatie en de
sociaal-politieke gedragingen van de grootste buitenlandse groepen in vergelijking
met deze van de meerderheidsgroep te monitoren. Het is de bedoeling om een
stand van zaken te maken van hun toestand en om de politieke doeltreffendheid
van de integratie te evalueren.
2. Multiculturaliteit en gelijkheid man/vrouw
De situatie van de buitenlandse vrouwen en van de migrantenvrouwen is weinig
bekend. Het zou nuttig zijn hieraan te verhelpen door een diepgaand onderzoek
te voeren naar de specifieke vraagstukken die hen betreffen in verschillende
sectoren van het leven (vrouwenrecht, huridische status, arbeidsmarkt, gezondheid,
gezinsdynamiek enz.).
3. Nieuwe migraties
Het is belangrijk de samenstelling van de migratiegolven en hun profiel te
kennen, de processen van beeldvorming in de landen van oorsprong te onderkennen
en bestuderen, de sociale en economische weerslag van de migraties op de "gastlanden" en
de landen van oorsprong te analyseren en de redenen en de omvang van de klandestiene
migratie (met inbegrip van de tussenpersonen en de netwerken) te begrijpen.
Wij hebben geen zicht op de levenswijze van de klandestienen in België noch
op het beleid dat het mogelijk maakt dit soort van immigratie te voorkomen
en de integratie van hen die in België gevestigd zijn, te doen slagen.
[top]
1. Tendensen in, structuren van de arbeidsmarkt: verschillen en gelijkenissen met de EU-landen, gewicht van flexibiliteit en deregulering op de ontwikkelingen, grens tussen betaalde en niet-betaalde activiteit, wettelijk en zwart werk (b.v. onderzoek naar de dienstencheques en naar het aantal en de kwaliteit van de gecreëerde jobs), belastingdruk op de arbeid en gevolgen voor de werkgelegenheid.
2. Evaluatie van het werkgelegenheidsbeleid: het werkgelegenheidsbeleid moet worden geëvalueerd vanuit het oogpunt van doeltreffendheid (deadweight, subsitutie…) en van de principes die het toepast. Is dit beleid neutraal vanuit het standpunt mannen/vrouwen, jongeren/ouderen, autochtonen/allochtonen genahdicapten/personen zonder handicap en draagt het bij tot een duurzame integratie van de doelgroepen op de arbeidsmarkt?
De weerslag op de arbeidsmarkt van de uitbreiding van de EU moet worden onderzocht, evenals de plaats van de werknemers van buitenlandse oorsprong ten overstaan van zwart werk, de positie van asielzoekers en illegalen op de arbeidsmarkt, de gedragingen van personen van buitenlandse oorsprong op "de" arbeidsmarkten (bestaan er beroepsloopbanen die perioden van verblijf op de zwarte arbeidsmarkt afwisselen met reguliere arbeid?) evenals openbare en particuliere initiatieven van "positieve discriminatie".
3. Instellingen van de arbeidsmarkt, gedragingen van de individuen:
wat is de weerslag van de werkloosheidsverzekering op de samenleving of hoe
kan men het risico inschatten van het in vraag stellen van de legitimiteit
van de werkloosheidsverzekering in België? Wat zijn de levensvoorwaarden
van een werkloze? Wat zijn de relaties tussen de instellingen die de arbeidsmarkt
reguleren (wettelijke voorzieningen, sociaal overleg…) en de sociale
bescherming enerzijds en de werkloosheidsgraad en de individuele gedragingen
ten aanzien van werkaanbod anderzijds? Hier dienen ook het probleem van de
werkende armen en het beleid om arbeid lonend te maken te worden onderzocht.
Welke stimulansen moeten er worden verstrekt naar de personen met een handicap
en naar de werkgevers teneinde de arbeidsmarkt te openen voor personen met
een handicap?
4. Arbeidsmarkt en werknemers boven vijftig jaar: België wordt
gekenmerkt door de laagste tewerkstellingsgraad van 50-plussers binnen de EU.
Onder de thema's die dienen te worden onderzocht, kunnen vermeld worden: de
eindeloopbaansproblematiek van werknemers in de openbare en de particuliere
sector (natuurlijk of gedwongen einde, arbeidsongeschiktheid of afdanking)
evenals de maatregelen die de werknemers nemen om zich een inkompen naast het
pensioen te verzekeren, de kwaliteit van de arbeid van deze categorie van werknemers,
de inzetbaarheid ervan en de vorming die nodig is om deze te verbeteren, de
maatregelen om het mogelijk te maken te werken na de pensioengerechtigde leeftijd
of om ervoor de arbeidsmarkt te verlaten, de problemen en noden van de bedrijven
die geconfronteerd worden met de veroudering van de bevolking en de maatregelen
die ze nemen om de problemen op te lossen.
Ook de gevolgen van de vergrijzing van de bevolking op de productiviteit van
de Belgische economie dient te worden onderzocht. Wat zijn de onderdelen van
deze problematieK Hoe uit hij zich op ondernemingsvlak en voor de economie
als geheel? Hoe reageren werkgevers én werknemers? Welke rol kan de
overheid spelen?
5. Legitimiteit van het stelsel van werkloosheidsverzekering
Binnen het stelsel van werkloosheidsverzekering verleent de RVA een aantal
tussenkomsten (vervangingsinkomen, aanpassing van de arbeidstijd, hulp bij
inschakeling). Om tot een beter begrip van de legitimiteit van het stelsel
te komen, is een onderzoek nodig naar de indicatoren van de sociaal-economische
impact van het stelsel, naar de standpunten van de sociale partners (verwachtingen,
voorziene evoluties, te verwachten risico's, voorgestelde hervormingen),
evenals een opinieonderzoek naar de perceptie, verwachtingen en vertrouwen
m.b.t. de werkloosheidsverzekering.
[top]
1. Door longitudinaal onderzoek over de hele levensloop moet het mogelijk zijn te onderzoeken hoe de algemene maatschappelijke (bv. inkomensverschillen) en specifieke (van een sociale groep bv. ouderen, vrouwen) invloeden van de conceptie tot de dood de ongelijkheid in de gezondheid beïnvloeden, dus hoe gezondheidsrisico's gestructureerd worden door het maatschappelijke (sociaal-economische verandering) en persoonlijke tijdsverloop (bv. perioden met veel stress op het werk, problemen van evenwicht tussen werk en privé-leven, zorgverlening). Als er bepaalde risicomomenten kunnen worden herkend voor bepaalde sociale groepen, kan dit een basis worden voor een gericht gezondheidsbeleid. Onderzoek in deze materie moet rekening houden met het probleem van de beschikbaarheid van betrouwbare en beleidsmatig relevante gegevens.
2. Gezondheidsbeïnvloedend gedrag, zoals lichaamsoefening, dieet, roken en alcoholgebruik is sociaal bepaald en draagt bij tot de sociale verschillen in de gezondheid. Er is onderzoek nodig naar de interactie van structurele factoren en de individuele invloed op het gezondheidsgedrag en de beste manier om een doelmatige gezondheidspromotiecampagne op te zetten en deze doelmatig te richten op een Belgische context. Er kan geconcentreerd worden op welbepaalde gebieden, zoals het verband tussen bepaalde consumptie- of levensgewoonten en diverse soorten van kanker.
3. In België is de consumptie van gezondheidszorg grotendeels
vraaggestuurd. Er bestaat bezorgdheid dat dit kan leiden tot een afhankelijkheidscultuur,
verspilling (bv. het nodeloos "shoppen" in de gezondheidszorg), overconsumptie
en te weinig interesse voor wetenschappelijk onderbouwde gezondheidszorg bij
artsen.
Er is onderzoek nodig om na te gaan of er sprake is van overgebruik (en zo
ja in welke omstandigheden dit gebeurt); het consumptiegedrag beter te kennen
(met inbegrip van de perceptie van symptomen en het besluitvormingsproces voor
toegang tot diensten, waaronder sociale voorzieningen, voor zichzelf en anderen);
de problematiek van de voorkeuren en competenties van patiënten inzake
medische consumptie te analyseren.
Dit moet een evaluatie omvatten van mogelijke onrechtvaardigheden (naar leeftijd,
etnische afkomst, geslacht, woonplaats enz.) in de consumptie en naar mogelijk
sociaal bepaald over- en ondergebruik. Er dient overwogen te worden of veranderingen
zoals hogere bijdragen (zowel directe als indirecte eigen bijdragen) de bestaande
onbillijkheid zullen verergeren.
4. De taakverdeling in de gezondheidszorg wordt steeds complexer. Onder bepaalde omstandigheden kunnen de vervaging van de grenzen tussen beroepen (zoals geneeskunde en verpleging) en teamwerk de efficiëntie en de kwaliteit van de zorgverlening verbeteren, bijvoorbeeld om tegemoet te komen aan de behoeften van uitgesloten of moeilijk te bereiken groepen. Pogingen om de heersende werkgewoonten te herstructureren kunnen echter stoten op weerstand in de beroepswereld, waar gevreesd wordt dat de werkvoorwaarden en -omstandigheden in het gedrang komen. Er is onderzoek nodig naar nieuwe interprofessionele netwerken, samenwerkingsvormen in interorganisatorische werkverbanden (b.v. netwerken tussen organisaties en zorgverstrekkers), samenwerking tussen beroepskrachten en vrijwilligers in domeinen van extramurale verzorging (b.v. van chronisch zieken of bejaarden) en naar de begeleiding van patiënten in het opnemen van de eigen verzorgingstaken.
5. De Europese Unie heeft er zich in Lissabon (maart 2000) toe
verbonden voor meer jobs van een betere kwaliteit te zorgen. Gezondheid en
veiligheid zijn wezenlijke onderdelen van een kwaliteitsvol werk.
Het onderzoek dient de nieuwe of opkomende risico's te analyseren, vooral die
welke verband houden met de algemene werkomgeving (ergonomische, psychologische
en sociale): stress, geweld op het werk, psychosociale ziekten, musculoskeletaire
problemen, mobbing enz.
[top]