BRAIN-be 2.0 (2018-2023) en vorige nationale onderzoeksinitiatieven zoals BRAIN-be fase 1 en SSD-Onderzoek voor een Duurzame Ontwikkeling , zijn interdisciplinaire onderzoeksprogramma's op middellange en lange termijn (2 of 4 jaar) ter ondersteuning van de bevoegdheden van de federale overheid enerzijds en de activiteiten van de federale wetenschappelijke instellingen anderzijds.
Eens de medische en gezondheidsurgentie voorbij is, zal het nodig zijn om de oorzaken en gevolgen van de huidige crisis te bestuderen en oplossingen voor de langere termijn te ontwikkelen om een veerkrachtigere samenleving tot stand te brengen. BRAIN-be 2.0 is het ideale instrument om deze uitdagingen aan te pakken in het kader van de oproep tot voorstellen 2020-2021.
De oorzaken van het ontstaan van epidemieën en pandemieën moeten in een vroeg stadium worden opgespoord: de gezondheid en het toenemende effect van menselijke activiteiten op de ecosystemen zijn duidelijk met elkaar verbonden.
Onderzoek dat de beleidsmakers zal helpen bij het nemen van beslissingen op het vlak van gezondheid, maatschappij en economie, in overeenstemming met de uitdagingen waarmee België wordt geconfronteerd, kan worden ondersteund in Pijler 3 "Maatschappelijke uitdagingen" .
Reeds gefinancierde projecten in verband met deze problematiek:
Dit project HAIOPOLICY wil de sociaal-economische impact van Covid-19 op Belgische huishoudens en bedrijven kwantificeren, en nagaan hoe een verstandig beleid kan worden uitgestippeld om deze enorme schok en de daaropvolgende relance van de Belgische economie op te vangen. Het project brengt deskundigen in netwerken en huishoudkunde samen om een geïntegreerd kader van heterogene producenten en heterogene consumenten te ontwikkelen om deze impact te bestuderen, en wat het optimale beleid is om de schok te verzachten en het herstel van de economie te ondersteunen. Het bouwt voort op recent en lopend werk van het team over ongelijkheid tussen huishoudens, verstoringen in de toeleveringsketen en een reeks projecten over de impact van Covid-19 op de Belgische economie. De belangrijkste innovaties zijn een centrale rol voor huishoudens als zowel consumenten als inputs in het productieproces, en het verder benutten van bestaande werkzaamheden op het gebied van administratieve datasets over bedrijven en huishoudens voor België en zijn drie gewesten.
Dit project BESWEP onderzoekt de economische en psychologische impact van het Belgische systeem van tijdelijke werkloosheid (STW) op zowel korte als middellange termijn. STW is een federaal beleidsinstrument dat werd ingevoerd om het proces van ontslag en opnieuw aanwerven bij tijdelijke vermindering van vraag en werk te vermijden. Vanuit werkgeversstandpunt is ontslag en vervolgens opnieuw aanwerven duur: STW kan faillissementen vermijden. Vanuit werknemersstandpunt is de sociale kost van werkloosheid hoog: STW verlaagt de drempels bij re-integratie op de arbeidsmarkt.
STW kwam sterk op de voorgrond tijdens de COVID-19 pandemie. Op het hoogtepunt van de lockdown in april 2020 maakten 1,167 miljoen mensen - ongeveer 30% van de werknemers die in aanmerking kwamen - gedurende ten minste één dag gebruik van de COVID-19 vorm van STW. Zoals in de projectoproep werd benadrukt, is het voor beleidsmakers van belang om de gevolgen van STW op kort en middellange termijn in kaart te brengen.
Gezichtsmaskers kunnen nuttig zijn om COVID-19 te overwinnen, blinddoeken zijn dat zeker niet. En toch lijken wetenschappers en beleidsmakers die werken om de impact van COVID-19 in te schatten, op te vangen en te overwinnen, vaak geblinddoekt te werken, omdat de crisis die zich momenteel ontvouwt, verondersteld wordt "ongekend" te zijn. EPIBEL stelt dat dit niet het geval is en dat er veel te leren valt uit de geschiedenis van de epidemie, in het bijzonder met betrekking tot ongelijkheden in impact en veerkracht. Zoals de gezondheidscrisis van COVID-19 duidelijk maakt, zijn epidemieën verre van "universele" schokken: sommige mensen hebben veel meer kans om te lijden onder hun gezondheid en hun materiële welzijn dan anderen. Aangezien de pandemie zich echter nog aan het ontvouwen is, is ons inzicht in deze ongelijkheden nog beperkt. We begrijpen nog niet volledig wie er heeft geleden en waarom zij hebben geleden. Bovendien weten we niet hoe deze sociale ongelijkheid uiteindelijk van invloed zal zijn op de veerkracht van de samenleving - de manier waarop samenlevingen in staat zijn de schok op te vangen en zich aan te passen om soortgelijke schokken in de toekomst te voorkomen.
EPIBEL mobiliseert daarom de rijkdom aan informatie over differentiële kwetsbaarheid en veerkracht na grote epidemieën in de geschiedenis van België/de Zuidelijke Nederlanden, om ons begrip van de maatschappelijke veerkracht vandaag te verbeteren, in drie interagerende domeinen: gezondheid, economie en sociale zorg.
Ondanks de schat aan informatie over de huidige, onmiddellijke impact van COVID-19, blijven er drie belangrijke kennislacunes bestaan:
- Wat is het sociale patroon van COVID-19?
- Wat zijn de directe gezondheidseffecten op de lange termijn van ernstige COVID-19-infecties?
- Wat zijn de indirecte gevolgen voor de gezondheid die worden veroorzaakt door de maatregelen en gedragsveranderingen die zijn ingevoerd om COVID-19 te bestrijden?
Om deze uitdagingen het hoofd te bieden, zet HELICON datakoppelingen op tussen beschikbare COVID-19-gegevens en administratieve gegevensbronnen, met betrekking tot sociale kenmerken, gebruik van gezondheidszorg, kosten en sterftegegevens. Het project wordt ondersteund door een multidisciplinair consortium van clinici, epidemiologen, sociologen, demografen en gezondheidseconomen om deze gegevens te analyseren en te interpreteren.
IPV-DACOVID De snelle verspreiding van het coronavirus dwingt landen op deze pandemie te reageren met krachtige preventieve maatregelen, zoals sociale isolatie. Isolatie en sociale afstand hebben persoonlijke en collectieve kwetsbaarheden (bloot)gelegd en tegelijkertijd de toegankelijke en vertrouwde ondersteuningsmogelijkheden beperkt.
Een bijzonder risico tijdens een pandemie is de mogelijke toename van intiem partnergeweld (IPV). Parallel met dit risico hebben de inperkingsmaatregelen in noodsituaties de praktijken en samenwerkingsprocessen tussen actoren die actief zijn op het gebied van IPV, aanzienlijk gewijzigd. Deze crisistijd maakt de risico's op geweld weliswaar groter, maar is onthullend en kan de weerbaarheid bevorderen door de bevolking en de politici bewust te maken van de prevalentie van intiem partnergeweld en van de behoeften van slachtoffers en daders
Voortbouwend op onderzoek dat de processen van geweld tussen intieme partners en de impact van overheidsbeleid evalueert, wil dit onderzoeksproject enerzijds de impact van de Covid-19 crisis op de dynamiek van geweld evalueren, en zo een antwoord vinden op vele vragen zoals (1) Welke soorten geweld hebben de slachtoffers ervaren tijdens de Covid periode; (2) hoe hebben de omstandigheden van opsluiting en de Covid maatregelen (na de crisis) de daders/slachtoffers beïnvloed en (3) in welke mate werden nieuwe intersectionele kwetsbaarheden gecreëerd. Anderzijds beoogt dit onderzoek de veranderingen in het overheidsbeleid en de overheidspraktijken te bestuderen waarbij meerdere gebieden en actoren betrokken zijn (politiek, politie, justitie, gezondheidszorg, onderwijs en verenigingen) tijdens en na de Covid-crisis19.
De resultaten van dit onderzoek zullen bestaan uit een analyse van de effecten van de covid-19-crises en de covid-19-maatregelen op de dynamiek van het geweld en op de praktijken van de politieke, gezondheids- en verenigingssectoren.
Ziekten overgedragen door zoetwaterslakken, gastheren van parasieten, treffen wereldwijd meer dan 300 miljoen mensen en vooral gemeenschappen in ontwikkelingslanden. Het belang en de verspreiding van deze ziekten verandert door globalisering en klimaatverandering. De algemene doelstelling van het tweejarige project TRAIL (2017-2018), gecoördineerd door Dr. Tine Huyse (KMMA), was het ontwikkelen van een effectieve, gevoelige en rigoureuze monitoringtool om zowel het genotype van deze slakken als hun geassocieerde parasieten te bepalen.
Er is een groeiend bewijs voor een negatief verband tussen de socio-economische positie en sterfte in rijke verzorgingsstaten. In België hebben verschillende studies een consistent patroon van differentiële mortaliteit bevestigd. De sociale gradiënt in sterfte is tussen de jaren 1990 en 2000 bovendien aanzienlijk toegenomen. Het project CAUSINEQ, met een looptijd van 4 jaren (2014-2017), gecoördineerd door Prof. Sylvie Gadeyne (VUB), had als doel de mechanismen te onderzoeken die sociale verschillen in sterfte en gezondheid veroorzaken.
Het ontstaan van een virusziekte en de verspreiding ervan worden bepaald door meerdere factoren, zoals de aanwezigheid van het virus en de gastheer, milieu- en klimaatomstandigheden die de overdracht en verspreiding van het virus bevorderen, en sociaal-economische factoren. Het VIRORISK-project (2010-2011), gecoördineerd door Prof. Etienne Thiry (ULiège), had tot doel het risico op het ontstaan van virusziekten in België in te schatten door samenwerking met wetenschappers uit verschillende disciplines waaronder virologie, entomologie en experts in het evalueren van milieu-en sociaal-economische risico's.
Verschillende studies tonen een sterke associatie aan tussen variaties in dagelijkse sterfte en variaties in concentraties aan fijne stofdeeltjes in de lucht. Momenteel is er echter nog weinig geweten over welke specifieke componenten verantwoordelijk zijn voor de waargenomen effecten. Uit de uitgevoerde analyses blijkt dat de effecten van luchtvervuiling van fijne stofdeeltjes sterker zijn in de zomer dan in de winter, zelfs in ons gematigd klimaat. Het project PARHEALTH , met een looptijd van 4 jaar (2007-2010, gecoördineerd door Prof. Benoit Nemery en Tim Nawrot (KULeuven), had als doel het identificeren van de specifieke organische verbindingen in fijne deeltjes en het onderzoeken van hun toxiciteit in combinatie met klimatologische omstandigheden.
Pan-Europees onderzoek
Binnen JPI's (Joint Programming Initiatives) van het H2020-programma waaraan BELSPO bijdraagt (JPI Climate , BiodivERsA , JPI More Years Better Life ) wordt overlegd welke onderzoeksdoelstellingen te ontwikkelen en/of te heroriënteren, om wetenschappelijk onderbouwde en gecoördineerde antwoorden aan te brengen op Europees niveau via het vergelijken tussen de lidstaten van gezondheids-, maatschappelijke, milieu- en economische gegevens met betrekking tot de quarantaineperiode. BELSPO zal de Belgische wetenschappelijke gemeenschap ondersteunen in deze internationale onderzoeksinspanningen.
Sinds de publicatie van het Millennium Ecosystem Assessment rapport (2005) is er meer aandacht voor de verbanden tussen biodiversiteit, ecosysteemdiensten en menselijk welzijn. De EU en vele andere landen steunen de erkenning van de "One Health"-aanpak. In dit verband is het Afrikaanse continent, waar het verlies aan biodiversiteit aanzienlijk is toegenomen - als gevolg van ontbossing, bushmeat-consumptie, gebruik van pesticiden, enz. - een onderwerp van bezorgdheid. Biodiv-AFREID (2020-2023), geïmplementeerd in het Europese initiatief ERA-NET BiodivERsA en gecoördineerd door Prof. Herwig Leirs (UAntwerpen) in samenwerking met Prof. Erik Verheyen (IRSNB-KBIN), zal deze interactie-mechanismen onderzoeken, zich daarbij richtend op pathogenen waarvoor kleine Afrikaanse zoogdieren als een soort reservoir fungeren, zoals Ebola en het Apenpokkenvirus.
Verschillende BCCM-collecties (IHEM, ITM, LMG, MUCL, ULC) werken samen in het project BCCM GEN-ERA en hebben als doel genomische instrumenten binnen de collecties te introduceren. Op basis van genomische gegevens zullen bepaalde geselecteerde stammen onderzocht worden die belangrijk zijn voor maatschappelijke uitdagingen (bv. menselijke en veterinaire pathogenen, symbionten van bestuivende insecten, producenten van bioactieve stoffen). Het project heeft een looptijd van 2 jaar (2020-2021) en wordt gecoördineerd door Dr. Becker Pierre (Sciensano).