NL FR EN
www.belgium.be

Lanceerraketten

Sinds de jaren zestig heeft Europa constant uitgekeken naar een toegang tot de ruimte. Na het mislukte raketprogramma “Europa” startte in 1973 het succesverhaal met Ariane.

België was er al sinds het allerprilste begin bij en dankzij de knowhow van onze bedrijven speelt België nu een rol bij de drie draagraketten die vanop het CSG (‘Centre spatial guyanais’) worden gelanceerd, te weten Ariane, Soyouz en Vega, alsook bij de ontwikkeling van infrastructuur en gronduitrusting.

De huidige Europese draagraketten

Ariane 5

De draagraket Ariane 5, wereldwijd de referentie voor het lanceren van telecommunicatiesatellieten, werd ontwikkeld om satellieten in een geostationaire baan en zware ladingen in een lage baan te brengen.  Die raket werd vanaf 1995 gebouwd ter vervanging van de Ariane 4 waarvan het beperkte vermogen uit concurrentieel oogpunt niet langer lanceringen mogelijk maakte van alsmaar groter wordende telecommunicatiesatellieten. 

De meest recente ECA-versie van de Ariane 5 kan nuttige ladingen tot 10,5 ton in een geostationaire transferbaan en nuttige ladingen van 20 ton in een lage baan plaatsen. Zo wordt tegemoetgekomen aan de nood aan telecommunicatiesatellieten en aan de wetenschappelijke verkenningsmissies.

De draagraket wordt gebouwd door een consortium van Europese bedrijven onder leiding van ArianeGroup en gecommercialiseerd door Arianespace, een privébedrijf dat per jaar vanop het lanceringscentrum van Kourou in Guyane belast is met vijf tot zeven, doorgaans dubbele lanceringen (twee satellieten tegelijk).

De Ariane 5 is onmiskenbaar een technologisch en commercieel succes, maar blijft een broos project in het licht van de ontwikkelingen op de markt. 

Die draagraket blijft immers concurrentieel zolang ze twee satellieten in een geostationaire baan kan brengen, maar gelet op de marktontwikkelingen en het gemiddelde massa van de satellieten, wordt het alsmaar moeilijker twee compatibele satellieten te vinden, een kleine en een grote, die op hetzelfde ogenblik gebruiksklaar zijn om samen te worden gelanceerd. De draagraket verliest dus aan concurrentievermogen, reden waarom de ESA-lidstaten in 2014 besloten hebben de Ariane 6 te ontwikkelen.

Vega 

De draagraket Vega werd ontworpen ter aanvulling van de al in Frans-Guyana beschikbare Europese draagraketten, te weten de zware Ariane 5 en de middelgrote Soyouz.

Vega is in de eerste plaats gebouwd om nuttige ladingen van maximaal 1 500 kg op lage polaire banen op 700 km hoogte te plaatsen, met als het hoofddoel Europa een veilige, betrouwbare, concurrentiële en doeltreffende draagraket te schenken voor het vervoer van nuttige wetenschappelijke ladingen voor aardobservatie.
Vega kan heel wat ruimtemissies garanderen (waarbij ladingen worden vervoerd tussen 300 en 2 500 kg) naar zeer verschillende banen, van equatoriale tot heliosynchrone banen, alsook een of meerdere nuttige ladingen meenemen naargelang de noden van de missies.

Vega wordt gebouwd door een consortium van Europese bedrijven onder leiding van Avio en gecommercialiseerd door Arianespace, een privébedrijf dat per jaar vanop het lanceringscentrum van Kourou in Frans-Guyana twee tot drie lanceringen verricht.

Soyouz

Die draagraket, een Russisch concept en door Rusland gebouwd, wordt sinds oktober 2011 geëxploiteerd in het CSG als aanvulling op Ariane in het segment van kleine geostationaire satellieten. 

Om te profiteren van de uitermate ruime vluchtervaring met de Soyouz, worden er bij het CSG zo min mogelijk wijzigingen in aangebracht. Die raket werd wel uitgerust met een beveiligingssysteem waarbij ze kan worden vernietigd als zij van haar traject afwijkt.  Dat beveiligingssysteem werd door het Belgische bedrijf TAS-ETCA ontwikkeld.

Net als Ariane 5 en Vega werd de Soyouz door het privébedrijf Arianespace gecommercialiseerd, een raket dat nuttige ladingen tot 4,9 ton in een baan om de aarde kan brengen.

In aanbouw zijnde draagraketten

Ariane 6

Het ontwikkelingsprogramma Ariane 6 werd vastgelegd op de ESA-ministerconferentie in 2014 in Luxemburg, met als doel Europa een toegang te garanderen tot de ruimte, zonder overheidssteun voor de commerciële exploitatie ervan. 
Het was de bedoeling die nieuwe draagraket vanaf 2020 te kwalificeren om ze vanaf 2023 ten volle te exploiteren.

Op technisch vlak werd gekozen voor een PHH-versie (eerste trap met vastebrandstofmotoren (P=poeder), de tweede en derde trap met vloeibarebrandstofmotoren (H=waterstof)) waardoor:

  • de synergie met de draagraket VEGA worden gemaximaliseerd door een voor de beide draagraketten gemeenschappelijke motor (P-120) te ontwikkelen die met vaste brandstof wordt bestuurd.
  • een meer moduleerbare Ariane 6 mogelijk wordt in twee versies, te weten de Ariane-62 met twee hulpboosters voor institutionele missies en de Ariane-64 met vier hulpboosters voor commerciële missies. Naargelang de versie kan de nieuwe draagraket satellieten van vijf of tien en een halve ton in een geostationaire baan brengen.

De ontwikkeling van het lanceringssysteem Ariane 6 bevindt zich nu in haar eindfase, terwijl de ontwikkeling, de productie en de precommercialisering van de eerste reeks van 14 draagraketten Ariane-6 van start zijn gegaan.  Het volledige programma heeft wel vertraging opgelopen door technische (gelinkt aan nieuwe technologische ontwikkelingen) of menselijke (zoals de staking van 2017 in Guyana of de Covid-19 gezondheidscrisis) problemen. De oorspronkelijk in juli 2020 geplande kwalificatievlucht wordt nu in het tweede trimester van 2022 verwacht.

Vega-C

In 2014 heeft de ESA-ministerconferentie ook besloten de verdere ontwikkeling van de draagraket Vega te financieren via het programma Vega-C.
Vega-C is de opvolger van de draagraket Vega, met dezelfde ontwikkelingskosten als zijn voorganger.

Het hoofdkenmerk ervan is de gedeelde eerste trap met Ariane 6 die als hulpbooster wordt gebruikt, vandaar de toevoeging van de letter “C”, wat voor “common” staat. De trap P120C fungeert dus als gemeenschappelijke motor voor de beide draagraketten, een manier om ontwikkelingen te optimaliseren en derhalve de kosten te drukken.

De eerste vlucht van Vega-C zou in september 2019 moeten hebben plaatsvinden, maar gelet op de mislukte lancering in juli 2019 en de opgelopen vertraging te wijten aan de COVID-19-crisis, is die vlucht nu ingepland in het begin van het tweede semester van 2021.

Vega-E

De draagraket Vega wordt verder ontwikkeld en een nieuwe versie ervan kan worden verwacht rond 2025: Vega-E.

Vega-E zal de opvolger zijn van Vega-C, daar die toekomstige versie van het begin af aan werd uitgedacht als een moduleerbaar platform. In die nieuwe versie is er sprake van de twee bovenste trappen te vervangen door een nieuwe cryogene rakettrap.  Net zoals Vega en Vega-C zal Vega-E zich toespitsen op de markt van kleine satellieten.

Toekomstige technologieën

FLPP NEO - Future Launchers Preparatory Programme - New Economic Opportunities

Over het voorbereidende programma voor toekomstige draagraketten werd in 2005 een beslissing genomen tijdens de ESA-ministerconferentie in Berlijn, met als doel de technische en programmatische elementen voor te bereiden waarmee men zich met kennis van zaken kan uitspreken over het lanceersysteem dat het best is gekwalificeerd om tegemoet te komen aan de toekomstige institutionele behoeften, waarbij terzelfder tijd de concurrentiepositie op de commerciële markt wordt behouden.

Tijdens de ESA-ministerconferentie van 2016 in Luzern werd besloten de derde fase van het FLPP te verlengen. Die derde fase van het programma/NEO (New Economic Opportunities) is in de eerste plaats gefocust op de geïntegreerde systemen, technologieën en demonstratoren.

De activiteiten in het kader van de derde fase NEO zijn aan de gang en verlopen in samenhang met de uitwerking van de nieuwe ontwikkelingsprogramma’s.

FLPP - Prometheus (Precursor Reusable Oxygen METHan cost Effective Engine)

Het doel van het programma Prometheus is een door zuurstof en methaan aangedreven herbruikbare raketmotor te ontwikkelen, wat de kostprijs van een missie drukt.   Dat programma moet zich niet alleen aanpassen aan de in ontwikkeling zijnde draagraket Ariane 6, maar ook aan de toekomstige draagraketten.

Met als uitgangspunt het massale gebruik van de 3D-printtechnologie en gekoppeld aan de productie in serie van 50 motoren per jaar worden, vergeleken met de motor Vulcain 2 waarmee Ariane 5 op het ogenblik is uitgerust, de productiekosten door tien gedeeld, zijnde een eenheidsprijs van 1 mln. euro. Behalve de technologische trendbreuk brengt Promotheus nog een forse knik in de kosten teweeg.

De Prometheus-motor kan zo mogelijk voor 2030 op de markt verschijnen, wat de Europese Unie nieuwe kansen biedt en wordt voor rekening van het ESA door ArianeGroup ontwikkeld.

FLPP - Themis

Het programma Themis heeft als doel een demonstrator te ontwikkelen om de vereiste technologieën voor een eerste door vloeibare zuurstof en methaan aangedreven rakettrap te valideren, die tegen een mindere kostprijs herbruikbaar zijn.

Zo die technologieën worden gevalideerd, zou de generatie van draagraketten na de toekomstige draagraket Ariane 6 tegen 2030 daarmee worden uitgerust.

Het project Themis wordt ontwikkeld voor rekening van het ESA via ArianeWorks, een door het CNES en ArianeGroup opgezet innovatieplatform, met als doel de toekomstige generaties van Europese draagraketten sneller voor te bereiden.

Space Rider

Het programma Space Rider dat op het programma IXV volgt, heeft als langetermijndoelstelling een Europees herbruikbaar en betaalbaar ruimtetransportsysteem uit te tekenen en te ontwikkelen dat door Vega-C zal worden gelanceerd.

Dat ruimtetuig, waarvan de eerste missie in 2023 is gepland, wordt ontworpen om gedurende enkele maanden diverse applicaties in gewichtloze toestand te kunnen experimenteren en demonstreren en de resultaten ervan terug naar de aarde te laten terugkeren.

Contactgegevens

Agnès Grandjean
Ruimtevaartonderzoek en -toepassingen